ECLI:NL:RBDHA:2024:2998
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in het kader van tijdelijke bescherming voor verzoeker
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R.C. van den Berg, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming zou eindigen op 4 maart 2024. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat hij zijn tijdelijke bescherming en de bijbehorende voorzieningen zou kunnen behouden tijdens de behandeling van zijn beroep.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten zitting uitspraak gedaan. De rechter oordeelde dat het beëindigen van de tijdelijke bescherming op 4 maart 2024 verzoeker zou benadelen, aangezien hij dan geen aanspraak meer zou kunnen maken op de rechten die aan deze status verbonden zijn. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vereiste onverwijlde spoed aanwezig was en dat het belang van verzoeker om zijn tijdelijke beschermingsstatus te behouden zwaarder woog dan het belang van de staatssecretaris om deze status te beëindigen.
Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en het bestreden besluit geschorst totdat er uitspraak is gedaan op het beroep. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 875,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.