ECLI:NL:RBDHA:2024:3002
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in het bestuursrecht betreffende tijdelijke bescherming van een verzoekster
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan op 1 maart 2024 in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.C. van den Berg, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin de tijdelijke bescherming van verzoekster per 4 maart 2024 werd beëindigd. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om haar tijdelijke bescherming en de bijbehorende voorzieningen te behouden gedurende de behandeling van het beroep.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht buiten zitting uitspraak gedaan. De rechter oordeelde dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming op 4 maart 2024 verzoekster zou benadelen, aangezien het beroep nog niet was afgedaan. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vereiste onverwijlde spoed aanwezig was en dat het belang van verzoekster om de tijdelijke bescherming te behouden zwaarder woog dan het belang van de staatssecretaris om de bescherming per 4 maart 2024 te beëindigen.
Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en het bestreden besluit geschorst totdat er uitspraak is gedaan op het beroep. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 875, voor de door een derde verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.