ECLI:NL:RBDHA:2024:3004
Rechtbank Den Haag
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod
In deze zaak heeft verzoeker de rechtbank verzocht om de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid te veroordelen in de proceskosten na de intrekking van zijn beroep tegen een terugkeerbesluit en inreisverbod. Dit besluit was op 11 december 2023 aan hem opgelegd, maar verzoeker heeft zijn beroep ingetrokken omdat hij Nederland is uitgezet. De staatssecretaris heeft het inreisverbod op 12 januari 2024 ingetrokken. De staatssecretaris heeft echter aangegeven geen aanleiding te zien voor een proceskostenvergoeding.
De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake was van (gedeeltelijke) tegemoetkoming door de staatssecretaris aan verzoeker, wat een voorwaarde is voor het toekennen van een proceskostenvergoeding. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet tegemoet is gekomen aan verzoeker, aangezien de intrekking van het inreisverbod niet het gevolg was van de indiening van het beroep. Verzoeker had op 10 januari 2024 een zienswijze ingediend, maar de gronden van het beroep volgden pas later. Bovendien had verzoeker in het gehoor voorafgaand aan het besluit wel melding gemaakt van zijn kinderen in Duitsland, maar weigerde hij verdere vragen hierover te beantwoorden.
De rechtbank oordeelt dat er geen reden is om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Verzoeker kan binnen vier weken na bekendmaking van deze uitspraak een beroepschrift indienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als hij het niet eens is met deze uitspraak.