ECLI:NL:RBDHA:2024:3036

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
23/4515
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de niet-ontvankelijkverklaring van een verzoek om kindgebonden budget na termijnoverschrijding

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn verzoek om kindgebonden budget, omdat hij zijn bezwaar te laat had ingediend. De rechtbank behandelt de zaak en constateert dat eiser op 11 augustus 2019 met zijn gezin naar Aruba is verhuisd en in de periode van september 2019 tot en met oktober 2020 geen recht had op kinderbijslag, en dus ook niet op kindgebonden budget. Eiser had in die periode voorschotten ontvangen, die later zijn teruggevorderd. Na zijn terugverhuizing naar Nederland op 12 november 2020, is het recht op kinderbijslag en kindgebonden budget weer opgestart.

Eiser heeft op 20 februari 2023 bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de Belastingdienst, maar dit bezwaar is door de Belastingdienst op 24 mei 2023 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Eiser stelt dat deze overschrijding verschoonbaar is, maar de rechtbank oordeelt dat de redenen die eiser aanvoert niet voldoende zijn om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen. De rechtbank wijst erop dat eiser tijdig had moeten reageren op de besluiten van de Belastingdienst en dat hij niet in staat was om tijdig een bezwaarschrift in te dienen.

De rechtbank concludeert dat het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard en dat er geen aanleiding is voor een inhoudelijke behandeling van de zaak. Eiser krijgt het griffierecht niet terug en er is geen proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4515

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: R.R. Albertsz-Martijn)
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 24 mei 2023 waarbij het bezwaar van eiser wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Bevoegdheid rechtbank
2. Ambtshalve overweegt de rechtbank allereerst het volgende. Op grond van artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de rechtbank Noord-Holland bevoegd op het onderhavige beroep te beslissen. Partijen hebben ter zitting echter verklaard er geen bezwaar tegen te hebben dat de rechtbank Den Haag uitspraak doet in de onderhavige beroepszaak. Gelet hierop en op de mogelijkheid dat aan de onbevoegdheid van de rechtbank in hoger beroep wordt voorbijgegaan [1] , laat de rechtbank een onbevoegdverklaring achterwege.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is op 11 augustus 2019 met zijn gezin naar Aruba verhuisd en op
12 november 2020 is hij met zijn toeslagpartner en hun drie kinderen weer terugverhuisd naar Nederland. De twee in Aruba achtergebleven kinderen zijn op respectievelijk
12 januari 2021 en 4 augustus 2021 weer terugverhuisd naar Nederland.
4. Eiser heeft in de jaren 2019 tot en met 2021 als aanvrager voorschotten kindgebonden budget ontvangen. De aanspraak op het kindgebonden budget is op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet op het kindgebonden budget gekoppeld aan het recht op kinderbijslag. Als een ouder rechthebbend is voor de kinderbijslag, heeft hij automatisch ook aanspraak op het kindgebonden budget. Vanwege de verhuizing naar Aruba kon het gezin over de periode van september 2019 tot en met oktober 2020 echter geen aanspraak maken op kinderbijslag en dus ook niet op het kindgebonden budget. De voorschotten kindgebonden budget zijn om die reden in de hier in geding zijnde primaire besluiten van
3 april 2021 (2019), 10 april 2021 (2020) en 26 maart 2021 (2021) aangepast en lager vastgesteld dan de eerder toegekende voorschotten. Het verschil tussen de eerder toegekende voorschotten en het berekende recht is daarbij van eiser teruggevorderd.
5. Na de terugverhuizing naar Nederland, is het recht op kinderbijslag weer opgestart met ingang van 1 november 2020 en het recht op kindgebonden budget met ingang van
1 januari 2021. Vanaf 1 november 2020 is de toeslagpartner van eiser als aanvrager aangemerkt, waardoor ook zij degene is aan wie het kindgebonden budget vanaf dat moment is toegekend.
6. Met dagtekening 20 februari 2023, ontvangen door verweerder op
22 maart 2023, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de in overweging 4. vermelde besluiten. Met het bestreden besluit van 24 mei 2023 zijn de bezwaren van eiser wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
Wat vindt eiser in beroep?
7. Eiser stelt dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is. Na ontvangst van de in overweging 4. vermelde besluiten heeft eiser geen actie ondernomen, omdat hij dacht dat het recht op kindgebonden budget rechtgetrokken zou worden bij de definitieve berekening. Nadat eiser geconfronteerd werd met een brief van het Landelijk Incasso Centrum (LIC) en hij telefonisch geen duidelijkheid van verweerder kreeg over zijn recht op het kindgebonden budget, heeft hij bezwaar gemaakt. Eiser stelt verder dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en verzoekt de rechtbank om coulance.
Wat vindt verweerder in beroep?
8. Verweerder stelt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
9. Niet in geschil is dat het bezwaarschrift van eiser na afloop van de bezwaartermijn en daarmee niet tijdig is ingediend. De rechtbank ziet in de door eiser aangevoerde redenen geen aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Daartoe overweegt de rechtbank dat in de in overweging 4. vermelde besluiten duidelijk staat vermeld dat eiser de besluiten dient te controleren en binnen zes weken bezwaar moet maken. Dat eiser in de veronderstelling verkeerde dat bezwaar maken op dat moment niet nodig was omdat het kindgebonden budget over de jaren 2020 en 2021 nog niet definitief was vastgesteld, dient voor zijn rekening en risico te komen. Als gevolg van het aanpassen van de eerder toegekende voorschotten kindgebonden budget, had eiser immers te hoge bedragen aan voorschotten ontvangen waardoor er op dat moment terugvorderingen waren ontstaan die terugbetaald moesten worden. Indien eiser het niet eens was met die terugvorderingen, had hij tijdig een, eventueel voorlopig, bezwaarschrift moeten indienen. Dat de reden om bezwaar te maken pas is opgekomen nadat eiser brieven van het LIC ontving, maakt de termijnoverschrijding die inmiddels reeds had plaatsgevonden niet verschoonbaar. Verder is niet gebleken dat eiser gedurende de gehele bezwaartermijn niet in staat is geweest om tijdig een bezwaarschrift in te dienen dan wel een derde in te schakelen om dit namens hem te doen. Er is dan ook geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan niet-ontvankelijkverklaring. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke behandeling van hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd.
10. De rechtbank leidt uit het verhandelde ter zitting af dat bij eiser onduidelijkheid bestaat over de gevorderde invorderingskosten en de lopende betalingsregeling. Naar aanleiding hiervan geeft de rechtbank verweerder mee om het LIC te contacteren en aan eiser inzage te verschaffen in de lopende betalingsregeling, de betaal- en verrekenoverzichten van het LIC over de toeslagjaren in geding en de nog openstaande bedragen, alsmede een specificatie te overleggen van de gevorderde invorderingskosten.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:117 van de Awb.