ECLI:NL:RBDHA:2024:3071

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
NL24.8194
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van een Roemeense onderdaan en de voortvarendheid van de autoriteiten

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduring van de maatregel van bewaring van eiser, die stelt de Roemeense nationaliteit te hebben. Eiser is op 2 februari 2024 in bewaring gesteld in het kader van een uitzetting naar Roemenië. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaring beoordeeld voor de periode van 20 februari 2024 tot en met 6 maart 2024. Eiser heeft aangevoerd dat de bewaring te lang duurt en dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er concreet zicht is op het feitelijke vertrek van eiser op 8 maart 2024. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de vertraging in het vertrekproces voornamelijk te wijten is aan de voortvarendheid van de Roemeense autoriteiten en de voorwaarden die zij stellen aan de terugname van hun onderdanen. Eiser heeft geen documenten en heeft geen inspanningen geleverd om identiteitsdocumenten te verkrijgen, waardoor verweerder afhankelijk is van de medewerking van de Roemeense autoriteiten. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat er geen omstandigheden zijn aangevoerd die de voortduring van de maatregel van bewaring in twijfel trekken. De uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, en is openbaar gemaakt op 7 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.8194

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Verweerder heeft op 2 februari 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft op 1 maart 2024 tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 3 maart 2024 een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser is op 4 maart 2024 in de gelegenheid gesteld om te reageren op de voortgangsrapportage.
Bij bericht van 4 maart 2024 heeft de rechtbank verweerder om de navolgende nadere toelichting gevraagd:
(…)
Uit de M120 blijkt dat de lp-toezegging op 23 februari 2024 is ontvangen en de lp op 27 februari 2024 wordt opgehaald. Kan verweerder onderbouwen dat een vlucht op 8 maart 2024 de eerste beschikbare vlucht is en kan verweerder het tijdsverloop tussen de lp-toezegging en het feitelijke vertrek nader toelichten?
(…)
Verweerder heeft bij bericht van 6 maart 2024 binnen de door de rechtbank gestelde termijn de door de rechtbank gevraagde toelichting verschaft.
Eiser heeft binnen de daartoe gestelde termijn geen gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid om op de M120 te reageren.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 6 maart 2024 gesloten.
Overwegingen
1. Eiser stelt de Roemeense nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1986.
2. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de oplegging en voortduring van deze maatregel van bewaring eerder beoordeeld. De rechtmatigheidsbeoordeling in de onderhavige procedure is beperkt tot de tenuitvoerlegging van de maatregel in de periode van 20 februari 2024 tot en met 6 maart 2024.
3. In het beroepschrift heeft eiser gesteld dat de bewaring veel te lang duurt en verweerder onvoldoende voortvarend handelt omdat een lp voor een uitzetting naar Roemenië spoedig moet worden verstrekt en eiser ook meewerkt aan zijn vertrek.
4. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
5. In het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 20 februari 2024 (NL24.4352, niet gepubliceerd) heeft de rechtbank onder meer het navolgende overwogen:
(…)

6. (…) Verweerder heeft voorts op vragen van de rechtbank het T&O-traject in deze procedure nader toegelicht. De rechtbank heeft hierbij uitgesproken dat verweerder voortvarend handelt, maar dat er wel de nodige voortgang moet gaan volgen omdat het een EU-verwijdering betreft. Thans is het tijdsverloop sinds het T&O-verzoek dat op 7 februari 2024 is ingediend bij de Roemeense autoriteiten nog niet zodanig dat tot opheffing wordt overgaan. De rechtbank gaat er evenwel van uit dat verweerder spoedig nogmaals zal rappelleren.

(…)
6. In de M120 is onder meer het navolgende vermeld:
(…)
14/2/24 Landverantwoordelijke gevraagd om T&O aanvraag te rappelleren i.v.m. beroep tegen maatregel bewaring op dinsdag 20-02-2024.
21/2/24 Mail ontvangen van IND JZ nav zitting/vragen van rechter hoe lang het duurt voordat er antwoord komt op rappèl. Vraag doorgezet naar DIA.
21/2/24 19-01-2024: IND vraagt of betrokkene met een kopie ID kan vertrekken. Deze vraag gesteld aan DIA. Antwoord DIA: voor Roemenen worden er momenteel geen uitzettingen meer gedaan obv een EU document. Daarom dat dit in deze casus niet mogelijk is. Betrokkene zou geweigerd worden op de luchthaven wanneer hij met een dergelijk document komt.
26/2/24 Op 23-2-2024 een LP toezegging voor betrokkene ontvangen. LP wordt op 27-2-2024 opgehaald. RV in kennis gesteld.
29/2 Volgens afspraak DIA op de hoogte gebracht van vlucht: 08-03-2024 20:45 Amsterdam - Boekarest.
(…)
7. Verweerder heeft in de brief van 6 maart 2024 op vragen van de rechtbank onder meer het navolgende medegedeeld:
(…)
Op vrijdag 23 februari 2024, einde middag, is de lp-toezegging van de Roemeense autoriteiten ontvangen. Van deze toezegging is op maandag 26 februari 2024 in de ochtend kennisgenomen door de betrokken medewerker van DT&V en naar aanleiding daarvan is aan de Kmar op dezelfde ochtend een vluchtaanvraag verzonden.
Na het akkoord van de Kmar op 28 februari 2024 is een vluchtaanvraag aan de reisagent verzonden. In deze vluchtaanvraag is aangegeven dat er vijf werkdagen moeten zitten tussen het vluchtakkoord en de vluchtdatum. De regievoerder heeft mij meegedeeld dat deze mededeling is op verzoek van de Roemeense ambassade die deze termijn bij een gedwongen vertrek verlangt.
De eerste vluchtmogelijkheid na het vluchtakkoord van 29 februari 2024 is met inachtneming van de gestelde termijn door de Roemeense autoriteiten uitgekomen op 8 maart 2024.
(…)
8. De rechtbank stelt vast dat de periode van de tenuitvoerlegging van de maatregel aanzienlijk is gelet op de omstandigheid dat de bewaring ter fine van uitzetting naar een andere lidstaat van de Unie is opgelegd. Uitgangspunt is dat de zogenoemde “Terugname en Overname-trajecten” tussen de lidstaten snel en voortvarend plaatsvinden. Eiser is op 2 februari 2024 in bewaring gesteld en zal op 8 maart 2024 naar Roemenië worden uitgezet. Uit de M120 blijkt dat er geen medische bijzonderheden zijn waarmee rekening moet worden gehouden bij de uitzetting. Uit het dossier blijkt dat eiser meewerkt aan zijn vertrek, zodat de proceshouding van eiser ook geen nadere voorbereiding voor het vertrek of begeleiding tijdens de feitelijke uitzetting vereist.
Uit de M120 blijkt evenwel dat de duur van het vertrekproces is gelegen in de voortvarendheid van het handelen van de Roemeense autoriteiten en de voorwaarden die de Roemeense autoriteiten aan de terugname stellen. Eiser werkt weliswaar mee aan zijn vertrekt doordat hij de uitzetting niet zal frustreren. Doordat eiser geen documenten heeft en ook geen inspanningen heeft verricht om identiteitsdocumenten te verkrijgen, is verweerder echter afhankelijk van de medewerking van de Roemeense autoriteiten. Eiser weet dit ook, want dit is, net als zijn eerdere uitzetting op 26 mei 2023, ter zitting besproken op 20 februari 2024 bij de behandeling van zijn beroep tegen de oplegging van de maatregel.
9. De uitzetting van eiser naar Roemenië neemt meer tijd in beslag dan gebruikelijk is bij uitzettingen binnen de Unie. Zoals ook besproken ter zitting op 20 februari 2024 lijkt dit bij uitzettingen naar Roemenië thans vaker aan de orde te zijn. Verweerder beschikt over een kopie van het paspoort van eiser, maar verweerder heeft in de M120 toegelicht dat de Roemeense autoriteiten geen onderdanen (meer) terugnemen indien alleen een kopie document kan worden getoond en uitzettingen niet kunnen worden geëffectueerd met een zogenoemde EU-staat.
10. De rechtbank stelt op grond van de M120 en door verweerder in de brief van 6 maart 2024 nadere gegeven toelichting vast dat verweerder voldoende voortvarend handelt aan het vertrek van eiser. Dat op zaterdag 24 februari 2024 en op zondag 25 februari 2024 de Kmar niet is geïnformeerd over de op vrijdagmiddag 23 februari 2024 ontvangen lp-toezegging maakt dit niet anders. Verweerder heeft toegelicht dat op maandag 26 februari 2024 in de ochtend een vluchtaanvraag aan de Kmar gedaan en de Kmar deze vluchtaanvraag op 28 februari 2024, na deze geaccordeerd te hebben, heeft doorgezonden. De rechtbank overweegt dat verweerder ook genoegzaam heeft toegelicht dat het feitelijk vertrek niet eerder dan op 8 maart 2024 kan plaatsvinden. Het tijdsverloop in dit vertrekproces is niet te wijten aan de voortvarendheid waarmee verweerder handelt. Dat verweerder nog sneller had kunnen handelen is niet de toets die de rechtbank aanlegt. Verweerder hoeft “slechts” voldoende voortvarend te handelen en heeft dat, anders dan in de procedure waar de uitspraak van 6 maart 2024 op ziet (ECLI:NL:RBDHA:2024:2967, rechtsoverweging 15) ook gedaan.
11. De rechtbank kan uit de M120 voorts afleiden dat verweerder er zich rekenschap van heeft gegeven dat niet alleen bij de oplegging, maar ook bij de verdere voortduring van de tenuitvoerlegging van de maatregel moet worden nagegaan of inmiddels volstaan moet worden met de oplegging van een lichter middel. In de M120 is namelijk bij meerdere data vermeld : “
Door betrokkene zijn in het gesprek geen omstandigheden aangevoerd naar aanleiding waarvan de bewaringsmaatregel niet langer zou kunnen voortduren.”. Eiser heeft in de vertrekgesprekken en in beroep geen omstandigheden naar voren gebracht die op dit punt een nadere motivering door verweerder vereisen. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de te toetsen periode niet heeft hoeven te volstaan met de oplegging van een lichter middel.
12. Het vertrekproces kent inmiddels een aanzienlijke duur. Het feitelijke vertrek zal plaatsvinden op 8 maart 2024, zodat er ten tijde van de rechtmatigheidsbeoordeling van de voortdurende bewaringsmaatregel door de rechtbank concreet zicht op uitzetting bestaat.
13. Het beroep is ongegrond, zodat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.B.J. Schreijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 7 maart 2024.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.