ECLI:NL:RBDHA:2024:3170

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
C/09/634034 / HA RK 22-326
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling van Nederlanderschap afgewezen na vrijwillige verkrijging van Portugese nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van twee verzoekers, die de vaststelling van hun Nederlandse nationaliteit vroegen. De verzoekers, kinderen van een man die in 1997 de Portugese nationaliteit verkreeg, stelden dat zij recht hebben op de Nederlandse nationaliteit via hun vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man zijn Nederlandse nationaliteit heeft verloren door vrijwillige verkrijging van de Portugese nationaliteit, zoals bepaald in artikel 15 onder a (oud) van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De rechtbank oordeelde dat de man op het moment van de geboorte van de kinderen geen Nederlanderschap meer bezat, waardoor de kinderen ook geen recht op de Nederlandse nationaliteit hebben. De rechtbank verwierp het beroep van de verzoekers op het vertrouwensbeginsel, aangezien de RWN limitatief opsomt op welke manieren het Nederlanderschap kan worden verkregen of verloren. De rechtbank heeft het verzoek om vaststelling van het Nederlanderschap van de kinderen afgewezen en geen proceskosten toegewezen aan de IND.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 22-326
Zaaknummer: C/09/634034
Datum beschikking: 9 februari 2024

Beschikking op het op 22 augustus 2022 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoekster] en

[verzoeker] ,
[verzoeker] in rechte vertegenwoordigd door
[naam 1],
hierna gezamenlijk te noemen: verzoekers, dan wel afzonderlijk: [verzoekster] , [verzoeker] en de man, dan wel [verzoekster] en [verzoeker] gezamenlijk: de kinderen,
wonende te Portugal,
advocaat: mr. G.A. Verhoeven te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door: mr. C.J. Cappon.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift, met bijlagen;
- de brief van de IND van 9 november 2022, met bijlage;
- de aanvulling van het verzoekschrift van verzoekers, ingekomen op 29 december 2022, met bijlagen;
- de brief van de IND van 3 april 2023, met bijlage;
- de reactie op het standpunt van de IND van verzoekers, ingekomen op 3 mei 2023;
- de brief van de officier van justitie van 15 juni 2023;
- de brief van verzoekers van 18 december 2023.
Op 21 december 2023 is de zaak op de zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: [verzoekster] , de man en hun advocaat. Namens de IND was [naam 2] aanwezig. [verzoekster] werd bijgestaan door een tolk, J. Bierhoff.
De officier van justitie heeft schriftelijk medegedeeld geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de mondelinge behandeling.
De rechtbank heeft na de zitting nog een nader stuk van de IND, gedateerd 10 januari 2024, ontvangen. Dit is in strijd met de goede procesorde, immers is de IND hiertoe niet de gelegenheid geboden. Het maakt dan ook geen deel uit van het procesdossier en is door de rechtbank ongelezen retour gezonden.

Verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie

Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank vaststelt dat [verzoekster] en [verzoeker] vanaf de geboorte de Nederlandse nationaliteit bezitten, dan wel vanaf een datum als de rechtbank juist acht, een en ander met uitvoerbaar bij voorraadverklaring en de veroordeling van de Staat der Nederlanden in de kosten van dit geding.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.
De officier van justitie heeft medegedeeld zich aan te sluiten bij het standpunt van de IND.

Feiten

- De man vestigde zich met zijn moeder op 27 oktober 1977 in Nederland. Hij had destijds de Kaapverdische nationaliteit.
- Bij Koninklijk Besluit van 6 november 1989 verkreeg de man de Nederlandse nationaliteit. Bij dit besluit werd mede bepaald dat zijn geslachtsnaam werd gewijzigd in “ [geslachtsnaam] ”. De man verloor op die datum van rechtswege de Kaapverdische nationaliteit.
- De man vestigde zich in 1992 weer in Kaapverdië. Op 3 november 1993 werd de man formeel uitgeschreven uit de Nederlandse bevolkingsadministratie.
- Op [huwelijksdag 1] 1992 is de man in Kaapverdië met [naam 3] , met de Portugese nationaliteit, gehuwd. De man heeft in 1997 op grond van dit huwelijk de Portugese nationaliteit verkregen.
-Op (een afschrift van) de geboorteakte, opgemaakt door de burgerlijke stand van [geboorteplaats] , Kaapverdië, op 4 november 2005 blijkt dat op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] , Kaapverdië, [verzoekster] is geboren. Op de akte staat als vader de man met als burgerlijke staat “gehuwd” vermeld. Als moeder wordt [naam 4] met burgerlijke staat “ongehuwd” vermeld.
- Op 31 december 2007 heeft de rechtbank te Praia, Kaapverdië, de echtscheiding tussen de man en [naam 3] uitgesproken. Hoger beroep is tegen deze uitspraak ingesteld. In 2011 is de scheiding een feit geworden.
-Op (een afschrift van) de geboorteakte, opgemaakt door de burgerlijke stand van [geboorteplaats] , Kaapverdië, op 26 oktober 2009 blijkt dat op 16 oktober 2009 te [geboorteplaats] , Kaapverdië, [verzoeker] is geboren. Op de akte staat als vader de man met als burgerlijke staat “gehuwd” vermeld. Als moeder wordt [naam 4] met burgerlijke staat “ongehuwd” vermeld.
-Op 25 augustus 2011 is de man met [naam 4] , dus de moeder van [verzoekster] en [verzoeker] , te Praia, Kaapverdië, gehuwd.
- Op 4 november 2011 werd bij de gemeente Rotterdam een Nederlandse identiteitskaart aan de man verstrekt. Op 2 oktober 2015 is aan de man een Nederlands paspoort verstrekt, welk paspoort geldig is tot 2 oktober 2025.
- Op 18 mei 2022 is namens de kinderen bij de Nederlandse ambassade in Lissabon, Portugal, een aanvraag voor een Nederlands paspoort gedaan. De Consulaire Service Organisatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft bij brief van 24 mei 2022 aan de ouders van de kinderen bericht dat de aanvragen niet in behandeling zijn genomen. Als reden hiervoor is vermeld dat de kinderen niet in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit.

Beoordeling

De rechtbank stelt voorop dat het verzoek is gegrond op artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Op basis van dit artikel is de rechtbank enkel bevoegd om tot vaststelling van het Nederlanderschap van een persoon over te gaan of tot vaststelling dat die persoon het Nederlanderschap niet bezit. De rechtbank kan niet het Nederlanderschap verlenen.
In geschil is of [verzoekster] en [verzoeker] via de man in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit.
Standpunt verzoekers
In het inleidend verzoekschrift hebben verzoekers zich – samengevat - op het standpunt gesteld dat de man de kinderen rechtsgeldig heeft erkend en dat de kinderen door deze erkenning de Nederlandse nationaliteit aan de man ontlenen.
In reactie op de stelling van de IND dat de man vóór de geboorte van de kinderen zijn Nederlanderschap heeft verloren, doen verzoekers een beroep op het arrest Tjebbes en
geven zij aan dat – indien de man de Nederlandse nationaliteit in 1992 door het behoud dan wel verkrijgen van de Kaapverdische nationaliteit is verloren – de man ook zijn Unieburgerschap zou zijn verloren. Een verlies van Unieburgerschap in 1992 zou tot gevolg hebben dat het recht op familieleven en het recht op vrij verkeer van de man ernstig zou zijn beperkt. Verzoekers doen in dit kader een beroep op het Tjebbes-arrest en vinden dat het evenredigheidsbeginsel in de weg staat aan het van rechtswege verliezen van het Nederlanderschap door de man in 1992.
Ten aanzien van de stelling van de IND dat de man in ieder geval in 1997 de Nederlandse nationaliteit heeft verloren vanwege het vrijwillig verkrijgen van de Portugese nationaliteit, doen verzoekers een beroep op de wetsgeschiedenis bij het gewijzigde artikel 15, tweede lid, onder c, RWN dat is ingegaan op 1 april 2003. Dit artikel bepaalt dat een meerderjarige het Nederlanderschap niet verliest bij vrijwillige verkrijging van de nationaliteit van de persoon waarmee hij is gehuwd. Volgens verzoekers lag het al geruime tijd in de lijn van de verwachting – dus al ruim vóór de wetswijziging in 2003 – dat het verkrijgen van de nationaliteit van de echtgenoot niet langer zou leiden tot verlies van het Nederlanderschap. Het verkrijgen van de Portugese nationaliteit door de man kan dan ook in redelijkheid niet leiden tot het verlies van het Nederlanderschap door de man.
Daarnaast stellen verzoekers zich op het standpunt dat de man door het verkrijgen van een Nederlandse identiteitskaart in 2011 en het Nederlands paspoort in 2015 erop kon vertrouwen dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit en nooit was verloren.
Verzoekers zijn dan ook van mening dat [verzoekster] en [verzoeker] als kinderen van een Nederlander in aanmerking komen voor het Nederlanderschap.
Standpunt IND
De IND heeft zich op het standpunt gesteld dat de kinderen de Nederlandse nationaliteit niet door afstamming, erkenning of anderszins aan de man ontlenen. De IND geeft hierbij aan dat de man, destijds uitsluitend Nederlandse nationaliteit, zich vóór september 1992 vestigde in Kaapverdië en daar werkzaam was in overheidsdienst. De IND gaat ervan uit dat de man vanaf hervestiging in Kaapverdië aanspraak heeft gemaakt op bezit, behoud of herstel van de Kaapverdische nationaliteit, hetgeen wordt beschouwd als vrijwillige verkrijging van een vreemde nationaliteit in de zin van artikel 15 lid 1 onder a (oud) RWN. Daarnaast verkreeg de man kennelijk in 1997 de Portugese nationaliteit door naturalisatie.
De conclusie van de IND is dan ook dat de man uiterlijk in 1997 van rechtswege de Nederlandse nationaliteit heeft verloren op grond van artikel 15 lid 1 onder a (oud) RWN door vrijwillige verkrijging van een vreemde (Kaapverdische en/of de Portugese) nationaliteit. [verzoekster] en [verzoeker] zijn in respectievelijk 2005 en 2009 geboren uit een ongehuwde niet-Nederlandse moeder. Zij bezitten de Kaapverdische en/of Portugese nationaliteit en ontlenen niet aan de man de Nederlandse nationaliteit.
Nederlanderschap verloren?
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de man in 1997 vanwege zijn huwelijk met een Portugese vrouw de Portugese nationaliteit heeft verkregen. De op dat moment geldende nationaliteitswetgeving bepaalt in artikel 15 onder a (oud) RWN dat het Nederlanderschap voor een meerderjarige verloren gaat door het vrijwillig verkrijgen van een andere nationaliteit. In 1997 bestond de huidige uitzondering van artikel 15 lid 2 onder c RWN – waarbij de echtgenoot die de nationaliteit van de andere echtgenoot verkrijgt de Nederlandse nationaliteit behoudt – niet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de man op grond van artikel 15 onder a (oud) RWN zijn Nederlanderschap is verloren door het vrijwillig verkrijgen van de Portugese nationaliteit. De rechtbank volgt verzoekers niet in hun standpunt dat de rechtbank dient te anticiperen op deze bepaling en dan wel in redelijkheid tot vaststelling van het Nederlanderschap zou moeten komen. Immers, in de RWN staat limitatief opgesomd op welke wijze het Nederlanderschap kan worden verkregen, behouden en verloren. De (later) ingevoerde bepaling van artikel 15 lid 2 onder c RWN kent geen terugwerkende kracht. Ook de wetsgeschiedenis biedt hiervoor geen aanknoping. Er is ook geen jurisprudentie die tot een ander oordeel kan leiden. De rechtbank stelt dan ook vast dat de man het Nederlanderschap op het moment van de geboorte van de kinderen niet meer bezat. De kinderen ontlenen dan ook geen Nederlanderschap aan de man. Het verzoek om vast te stellen dat de kinderen het Nederlanderschap bezitten zal dan ook worden afgewezen.
Voor zover verzoekers een beroep op het vertrouwensbeginsel hebben willen doen om tot vaststelling van het Nederlanderschap te komen, kan dit beroep niet slagen. De manieren waarop de Nederlandse nationaliteit kan worden verkregen, zijn zoals hiervoor al aangegeven limitatief opgenomen in de RWN. Onder deze manieren van verkrijging is niet begrepen de werking van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, zoals het vertrouwensbeginsel (zie bijvoorbeeld Hoge Raad, 25 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:331).
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling van de IND in de proceskosten van verzoekers en zal het verzoek daartoe afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. Koper, A.M.M. Vingerling en A.M. van der Vliet, rechters, bijgestaan door mr. M.T.E. Krijger-van Huut als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 februari 2024.