ECLI:NL:RBDHA:2024:3198

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
NL24.7575
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling met Marokkaanse nationaliteit en de rechtmatigheid van de opgelegde maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die van Marokkaanse nationaliteit is. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 25 februari 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep op 8 maart 2024 behandeld, waarbij eiser aanwezig was in het detentiecentrum in Rotterdam en zijn gemachtigde in de rechtbank in Groningen. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. Eiser heeft zich onttrokken aan het toezicht en heeft niet voldaan aan zijn verplichtingen om melding te maken van zijn verblijf in Nederland. De rechtbank concludeert dat er zicht op uitzetting naar Marokko bestaat en dat de staatssecretaris voortvarend handelt. Eiser heeft niet aangetoond dat hij recht heeft op uitzetting naar Libië, ondanks zijn beweringen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er zijn geen redenen voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door rechter N.M. van Waterschoot en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerd publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.7575

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

Bij besluit van 25 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 maart 2024, met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is daar een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
2.1.
Ter zitting heeft de staatssecretaris de gronden 4a, 4b en 4e ingetrokken.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Grondslag en gronden
4. Eiser voert aan dat de staatssecretaris er ten onrechte van uitgaat dat eiser sinds 13 september 2023 met onbekende bestemming is vertrokken. Niet is duidelijk dat een beschikking aan eiser is uitgereikt en ook is niet uitgesloten dat eiser op dat moment in strafrechtelijke detentie zat. Eiser was in ieder geval niet met onbekende bestemming vertrokken.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is eerst van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Voor de rechtbank is verder gebleken dat de meeromvattende beschikking met daarin de terugkeerverplichting op 4 december 2023 aan eiser bekend is gemaakt door middel van verzending per fax aan de gemachtigde en door publicatie in de Staatscourant. De rechtbank volgt de staatssecretaris daarom in zijn betoog dat de beschikking op de juiste wijze bekend is gemaakt en dat daaruit blijkt dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft. Verder is de rechtbank van oordeel dat de gronden 3a, 3b, 3c en 3e, in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan kunnen nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Eiser beschikt niet over een geldig grensoverschrijdingsdocument en heeft ook verklaard dat hij Nederland niet op voorgeschreven wijze is ingereisd. Verder is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris terecht zware grond 3b heeft tegengeworpen. De staatssecretaris heeft terecht gesteld dat, hoewel eiser in strafrechtelijke detentie zat, dat niet af doet aan de verplichting die op eiser rust melding te maken van zijn (onrechtmatige) verblijf in Nederland. Door deze melding niet te doen heeft eiser zich enige tijd aan het vreemdelingentoezicht onttrokken en heeft de staatssecretaris terecht opgemerkt dat eiser met onbekende bestemming was vertrokken. Verder heeft eiser een meeromvattende beschikking opgelegd gekregen met daarin een vertrekplicht waaraan eiser zich niet heeft gehouden. Het feit dat eiser op dat moment mogelijk in strafrechtelijke detentie zat doet aan deze grond niet af, nu deze strafrechtelijke detentie de vertrekplicht en de vertrektermijn niet opschort. Eiser dient ook vanuit strafrechtelijke detentie te werken aan vertrek. Verder heeft eiser gebruik gemaakt van verschillende aliassen zodat ook grond 3e terecht is tegengeworpen. De rechtbank laat, nu er voldoende gronden aanwezig zijn om de maatregel te dragen, de beoordeling van de gronden 3d, 3i, 4c en 4d achterwege.
Lichter middel
5. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en het feit dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan de plicht tot terugkeer, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Hieruit volgt het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Een lichter middel volstaat derhalve niet om uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding heeft moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
6. Eiser stelt dat de staatssecretaris een laissez passer (lp)-traject met Marokko heeft opgestart, echter geeft eiser aan dat hij uit Libië komt. Hij heeft eerder gelogen omdat hij bang was teruggestuurd te worden naar Libië. Eiser vraagt zich af waarom de staatssecretaris niet tegelijkertijd een lp-traject naar Libië opstart.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt. De staatssecretaris heeft op 28 februari 2024 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Op 1 maart 2024 is de lp-aanvraag ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten. Verder is de rechtbank van oordeel dat er in het geval van eiser ten aanzien van Marokko zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. De rechtbank is van oordeel dat het in beginsel aan eiser is om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en actief mee te werken aan zijn uitzetting. De rechtbank is niet gebleken dat hij daartoe medewerking heeft verleend of inspanningen heeft verricht om documenten te verkrijgen. Dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt door alleen een lp-traject naar Marokko op te starten en niet ook naar Libië, volgt de rechtbank niet. De staatssecretaris heeft naar het oordeel van de rechtbank op juiste gronden besloten om een lp-traject naar Marokko op te starten. Eiser heeft in eerste instantie tijdens het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling verklaard dat hij in Marokko is geboren. Verder volgt uit de claimafwijzing van Zwitserland dat eiser onder verschillende aliassen met de nationaliteit Marokkaans geregistreerd staat en niet met de Libische nationaliteit. Mocht eiser thans naar Libië uitgezet willen worden, dan is het aan hem de daarvoor noodzakelijke documenten te overleggen dan wel aanknopingspunten daarvoor te bieden. Dit heeft eiser op dit moment nog niet gedaan. De enkele stelling van eiser in dit verband dat hij Libiër is, is gelet op het voorgaande, daarvoor onvoldoende.

Conclusie en gevolgen

7. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerd publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.