In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende tijdelijke bescherming. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A.J. de Boer, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat de tijdelijke bescherming van verzoeker zou eindigen op 4 maart 2024. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij zijn tijdelijke bescherming en de bijbehorende voorzieningen kan behouden tijdens de behandeling van het beroep.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, buiten zitting uitspraak gedaan. De rechter oordeelde dat er sprake was van onverwijlde spoed, omdat het eindigen van de tijdelijke bescherming verzoeker zou uitsluiten van de rechten die aan deze status zijn verbonden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen, omdat het belang van verzoeker om de voorzieningen te behouden zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris om deze onmiddellijk te beëindigen.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 875, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is geen hoger beroep of verzet mogelijk tegen deze beslissing.