ECLI:NL:RBDHA:2024:3248

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
NL23.30221 en NL24.10674
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tijdelijke bescherming derdelanders Oekraïne

Op 12 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de tijdelijke bescherming van derdelanders uit Oekraïne. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder besloten dat de tijdelijke bescherming van de verzoekers zou eindigen op 4 september 2023, maar deze besluiten werden ingetrokken. Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van de staatssecretaris, die hen meedeelde dat zij vanaf 5 maart 2024 niet langer rechtmatig in Nederland verblijven en de Europese Unie binnen vier weken na deze datum moeten verlaten.

De voorzieningenrechter heeft de verzoekers gevraagd om het spoedeisend belang van hun verzoek om voorlopige voorziening toe te lichten. De rechter heeft vastgesteld dat de eerdere beroepen van verzoekers zich ook richten tegen de latere besluiten van de staatssecretaris. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de verzoeken kennelijk gegrond zijn en heeft zonder zitting uitspraak gedaan. De rechter heeft besloten dat de vreemdelingen behandeld dienen te worden als vreemdelingen die onder de werking van Richtlijn 2011/55/EG vallen, in ieder geval tot vier weken nadat op de beroepen is beslist.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 875,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.30221 en NL24.10674

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker]en
[verzoekster],verzoeker en verzoekster, samen ook verzoekers,
V-nummers: [nummer] en [nummer]
(gemachtigde: mr S.J. Koolen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Inleiding

1. In de besluiten van de staatssecretaris van respectievelijk 27 en 28 augustus 2023 heeft de staatssecretaris besloten dat de tijdelijke bescherming van verzoekster en verzoeker eindigt op 4 september 2023. De staatssecretaris heeft deze besluiten vervolgens ingetrokken. Verzoekers hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Deze beroepen staat bekend onder zaaknummer NL24.30220 en NL24.10758. In de besluiten van respectievelijk 7 en 21 februari 2024 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat verzoekers met ingang van 5 maart 2024 niet langer rechtmatig in Nederland verblijven, dat zij de Europese Unie binnen vier weken ná 4 maart 2024 moeten verlaten en dat zij moeten terugkeren naar het land van herkomst.
De staatssecretaris heeft dit terugkeerbesluit genomen omdat de tijdelijke bescherming onder Richtlijn 2001/55/EG en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022 volgens de staatssecretaris van rechtswege eindigt na 4 maart 2024.
2. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, die inhoudt dat zij tijdens de behandeling van hun beroepen de tijdelijke bescherming en de daarbij behorende voorzieningen behouden.
3. Op 6 maart 2023 heeft de voorzieningenrechter de gemachtigde van verzoekers verzocht om het spoedeisend belang toe te lichten. De gemachtigde heeft op 8 maart 2024 gereageerd.

Beoordeling van de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter gaat er vooralsnog van uit dat de door verzoekers eerder tegen de besluiten van 27 en 28 augustus 2023 ingestelde beroepen zich met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ook richten tegen de besluiten van 7 en 21 februari 2024. Omdat de verzoeken kennelijk gegrond zijn doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Awb maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk gegrond is.
5. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leent deze procedure zich niet om een voorlopig oordeel te geven over de rechtmatigheid van de bestreden besluiten gelet op de rechtsvragen die samenhangen met de beroepen. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om de verzoeken toe te wijzen in die zin, dat de vreemdelingen dienen te worden behandeld als vreemdelingen die (nog) onder de werking van Richtlijn 2011/55/EG vallen, in ieder geval tot vier weken nadat op de beroepen is beslist.
6. Omdat de voorzieningenrechter de verzoeken toewijst, krijgen verzoekers ook een vergoeding voor de proceskosten. De staatssecretaris moet dit betalen. Deze vergoeding bedraagt € 875,-, omdat de gemachtigde van verzoekers een verzoekschrift heeft ingediend. De rechtbank gaat er hierbij vanuit dat het gaat om samenhangende zaken in de zin van artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst de verzoeken toe in die zin dat de vreemdelingen dienen te worden behandeld als een vreemdeling die (nog) onder de werking van Richtlijn 2011/55/EG valt, in ieder geval tot vier weken nadat op het beroep is beslist;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.