ECLI:NL:RBDHA:2024:3253

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
NL24.7915
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortduren van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

Op 12 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 19 december 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt in de uitzettingsprocedure en dat er zicht is op uitzetting naar Marokko. De rechtbank heeft eerder de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring getoetst en geconcludeerd dat deze tot het sluiten van het onderzoek in een eerdere procedure rechtmatig was. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser verworpen en geoordeeld dat de belangenafweging in het voordeel van de staatssecretaris uitvalt. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.7915

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Verweerder heeft op 19 december 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift overgelegd.
De rechtbank heeft met toestemming van partijen bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 7 maart 2024 gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 5 januari 2024 (in de zaak NL23.39777) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 29 december 2023.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Beroepsgronden eiser
3. Eiser voert aan dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is en dat het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld op dit moment zwaarder dient te wegen dan het belang van de staatssecretaris bij voortduring van de maatregel. Eiser stelt dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt, nu op 26 januari 2024 voor het laatst is gerappelleerd op de laissez passer (lp)-aanvraag. Eiser verblijft inmiddels tweeëneenhalve maand in bewaring.
Oordeel rechtbank
4. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt. De staatssecretaris heeft sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure op 4 januari 2024 een lp-aanvraag verzonden aan de Marokkaanse autoriteiten. Hier heeft de staatssecretaris op 26 januari 2024 en blijkens de voortgangsrapportage op 13 februari 2024 op gerappelleerd. De staatssecretaris heeft verder in het verweerschrift opgemerkt dat eiser een brief heeft opgesteld gericht aan de Marokkaanse ambassade waarin eiser verzoekt om afgifte van een lp. Deze brief is op 4 maart 2024 ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten. Verder heeft de staatssecretaris op 5 januari 2024, op 26 januari 2024 en op 22 februari 2024 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. De rechtbank acht voorgaande gang van zaken voldoende voortvarend.
5. Voorts is de rechtbank van oordeel dat er zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko bestaat. Er zijn geen aanknopingspunten dat Marokko in het algemeen weigert lp’s te verstrekken, of dat voor eiser in het bijzonder geen lp zal worden afgegeven.
6. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in hetgeen eiser heeft aangevoerd, waaronder de relatief korte duur van de inbewaringstelling, mede gelet op wat hiervoor is overwogen terecht geen aanleiding heeft hoeven zien om de belangenafweging op dit moment al in het voordeel van eiser te laten uitvallen. Verder is niet gebleken dat de voortduring van de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend is.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.