ECLI:NL:RBDHA:2024:3325
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening tijdelijke bescherming Oekraïne
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M.M. Polman, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming zou eindigen na 4 maart 2024. De eiser verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat hij zijn tijdelijke bescherming en de bijbehorende voorzieningen zou kunnen behouden tijdens de behandeling van het beroep.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten zitting uitspraak gedaan. De rechter oordeelde dat het beëindigen van de tijdelijke bescherming na 4 maart 2024 zou betekenen dat de eiser geen aanspraak meer kon maken op de rechten die aan deze status verbonden zijn. Dit creëerde een situatie van onverwijlde spoed, waardoor de voorzieningenrechter besloot het verzoek toe te wijzen. De rechter vond dat het belang van de eiser om de voorzieningen te behouden zwaarder woog dan het belang van de staatssecretaris om deze onmiddellijk te beëindigen.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 875, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing. De uitspraak is gedaan in het kader van de richtlijn 2001/55/EG betreffende tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden, specifiek gericht op de situatie van ontheemden uit Oekraïne.