ECLI:NL:RBDHA:2024:3355

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
NL23.40642
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw 2000 met betrekking tot medische zorg in China

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Chinese nationaliteit houder, tegen de afwijzing van zijn verzoek om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had zijn verzoek ingediend op 20 juni 2022, maar dit werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen met een primair besluit op 15 augustus 2023 en een bestreden besluit op 1 december 2023. Eiser heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de zaak op 29 februari 2023 behandeld.

De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar China een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) vanwege zijn gezondheid. De rechtbank baseert zich op het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA), dat aangeeft dat de benodigde medische zorg in China beschikbaar is. Eiser heeft niet onderbouwd dat de zorg voor hem in China feitelijk niet toegankelijk is, noch heeft hij zijn financiële situatie inzichtelijk gemaakt. De rechtbank concludeert dat er geen reden is om aan te nemen dat eiser niet kan beschikken over noodzakelijke zorg in China.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de hoorplicht niet is geschonden, omdat er op voorhand geen twijfel mogelijk was dat de bezwaren van eiser niet tot een andersluidend besluit konden leiden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst vergoeding van proceskosten af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie gegeven over de mogelijkheid van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40642

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Chinese nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000. [1]
1.1.
Verweerder heeft dit verzoek met het primaire besluit van 15 augustus 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 december 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening. [2]
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft op 20 juni 2022, door verweerder ontvangen op 23 juni 2022, onderhavig verzoek om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 ingediend.
2.1.
Op verzoek van verweerder heeft het BMA [3] op 15 februari 2023 advies uitgebracht. In dit advies zijn de medische klachten van eiser en de behandelingen die hij ondergaat beschreven. In het BMA-advies is aangegeven dat bij het uitblijven van behandeling een medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht. BMA geeft aan dat de door eiser benodigde medische behandelingen en medicatie in China aanwezig zijn. Uit voornoemd advies blijkt ook dat eiser wel kan reizen, maar dat hij tijdens de reis wel begeleid dient te worden door een verzorgende/verpleegkundige. Ook staat vermeld dat rekening gehouden dient te worden met de slechte mobiliteit van eiser en dat direct na de reis overdracht aan de opvolgend verzorgende moet plaatsvinden. Daarnaast wordt aanbevolen dat eiser een schriftelijke overdracht van de medische gegevens meeneemt en ook voldoende medicatie om de periode van de reis te overbruggen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder het verzoek van eiser om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Toegankelijkheid medische zorg
4. Uit vaste rechtspraak [4] van de Afdeling [5] , gebaseerd op het arrest van het EHRM [6] in de zaak Paposhvili [7] , volgt dat het in de eerste plaats aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij op grond van zijn slechte gezondheid een reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM [8] loopt en dat, indien deze beschikbaar is, de medische zorg in zijn geval niet feitelijk toegankelijk is. Eiser is daar naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. De rechtbank zal dat hieronder uitleggen.
4.1.
Eiser heeft niet met stukken onderbouwd dat de zorg voor hem in China feitelijk niet toegankelijk is. De verwijzing naar het artikel “
China heeft 400 miljoen 60-plussers om voor te zorgen in 2040: vergrijzing wordt gigantische uitdaging.” van 22 januari 2023, maakt dat niet anders. Het artikel is van algemene aard en ziet niet op de specifieke situatie van eiser zelf. Daar komt bij dat uit het artikel weliswaar blijkt dat er (in de toekomst) uitdagingen zijn ten aanzien van ouderenzorg, maar niet dat zorg in China voor eiser niet toegankelijk is. Ook de beroepsgrond dat eiser afkomstig is uit Pingyang en vanwege het Hukou-systeem geen aanspraak kan maken op de in de grote steden geldende volksverzekering is niet met stukken onderbouwd.
4.2.
In de stelling dat eiser in China niet kan terugvallen op familie of een netwerk ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat hij niet kan beschikken over de noodzakelijke zorg. Hiervoor acht de rechtbank van belang dat uit het hiervoor onder 2.1. genoemd BMA-advies is gebleken dat eiser kan worden overgedragen aan een verzorgingshuis.
4.3.
Omtrent het betoog namens eiser dat hij geen financiële middelen heeft voor de medische behandeling, oordeelt de rechtbank dat eiser geen inzage heeft gegeven in zijn eigen financiële situatie en evenmin heeft onderbouwd wat de kosten van zijn behandeling en medicatie zijn. Verweerder heeft dan ook terecht overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen toegang heeft tot de medische zorg door het gebrek aan financiële middelen. Nu verweerder terecht heeft gesteld dat uit het BMA-advies blijkt dat de benodigde medische zorg in China beschikbaar is en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat die zorg niet feitelijk toegankelijk is voor hem, is er geen reden om aan te nemen dat eiser bij terugkeer naar China een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM.
Hoorplicht
5. Het betoog namens eiser dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden volgt de rechtbank niet. Volgens vaste rechtspraak mag in bezwaar van horen worden afgezien indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Of sprake is van een hoorplicht wordt beoordeeld aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, gelezen in samenhang met de motivering van het primaire besluit. Met wat namens eiser in bezwaar is aangevoerd was op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk dat zijn bezwaren niet tot een andersluidend besluit konden leiden. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Zaak NL23.23484.
3.Bureau Medische Advisering.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2046.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
7.Arrest van 13 december 2016, ECLI:CE:ECHR:1213JUD00417381.
8.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.