ECLI:NL:RBDHA:2024:3394

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
AWB 23/7303 (beroep) en AWB 23/6651 (beroep niet-tijdig beslissen)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf en beroep niet-tijdig beslissen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum kort verblijf en zijn beroep tegen het niet-tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift. De aanvraag werd door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen op 17 juni 2022, en het bezwaar daartegen werd op 29 juni 2023 eveneens afgewezen. Eiser, geboren in 1967 en van Indiase nationaliteit, had de aanvraag ingediend om zijn referente te bezoeken. De rechtbank heeft op 5 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht twijfels heeft over de gestelde familierelatie tussen eiser en referente, en dat eiser onvoldoende sociale en economische binding met India heeft aangetoond. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft bewezen dat hij daadwerkelijk een substantieel inkomen genereert als boer en dat zijn economische binding met India niet voldoende is om zijn terugkeer te waarborgen. De rechtbank concludeert dat het beroep tegen de afwijzing van het visum ongegrond is en dat het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk is. Eiser krijgt wel een proceskostenvergoeding van € 437,50 toegewezen, maar het griffierecht wordt niet teruggegeven.

De uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster en is openbaar uitgesproken op 4 maart 2024. Tegen de uitspraak met betrekking tot het visum staat geen hoger beroep open, maar voor het beroep niet-tijdig beslissen kan een hogerberoepschrift worden ingediend bij de Raad van State binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 23/7303 (beroep) en AWB 23/6651 (beroep niet-tijdig beslissen)

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2024 in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Singh),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.H. Belevska).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum kort verblijf en zijn beroep tegen het niet-tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 17 juni 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 29 juni 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mevrouw N.K. Singh (referente), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1967 en heeft de Indiase nationaliteit. Hij heeft een aanvraag ingediend voor de afgifte van een visum voor kort verblijf voor het bezoeken van referente.
2.1.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen. Eiser is gesignaleerd in het Schengeninformatiesysteem (SIS) [1] , die door Italië is aangebracht. Verder heeft eiser het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond [2] en bestaat er redelijke twijfel over het voornemen van eiser het Schengengrondgebied [3] te verlaten vóór het verstrijken van het visum. [4]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Er zijn meerdere personen met dezelfde naam en geboortedatum als eiser. Eiser is nooit in Italië geweest en eiser heeft ook niet, nadat hij verweerder hierom heeft verzocht, informatie over de SIS-signalering verkregen. Daar komt nog bij dat eiser volgens verweerder door de Zwitserse autoriteiten een visum verleend zou hebben heeft gekregen. Met een SIS-signalering zou dit niet mogelijk moeten zijn. Overigens is aan eiser helemaal geen visum verleend door de Zwitserse autoriteiten. Dit misverstand bij verweerder berust wederom op de al eerder aangevoerde persoonsverwisseling. Verder is de dubbele relatie tussen eiser en referente geen reden voor afwijzing door verweerder. Ook heeft eiser wel degelijk voldoende economische en sociale banden met India en heeft hij dit afdoende met stukken gemotiveerd. Voorts heeft verweerder ten onrechte afgezien van het horen van eiser, nu hij het bezwaarschrift niet als kennelijk ongegrond af had kunnen doen. Met deze afdoening van het bezwaarschrift heeft verweerder misbruik gemaakt van zijn machtspositie en heeft zo de verbeuring van dwangsommen, ten onrechte, voorkomen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
5. De rechtbank stelt voorop dat bij het onderzoek of een van de weigeringsgronden van de Visumcode kan worden tegengeworpen, aan verweerder een zekere beoordelingsruimte toekomt [5] en dat het op de weg van eiser ligt om aannemelijk te maken dat er geen redelijke twijfel bestaat over het verblijfsdoel en het voornemen Nederland vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten.
Doel en omstandigheden van het voorgenomen verblijf
6. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank de gestelde familierelatie tussen eiser en referente niet aangetoond hoeven achten en heeft daarop al zijn oordeel over het doel en omstandigheden van de reis mogen baseren. De rechtbank stelt vast dat er een verschil is in de door referente opgegeven omschrijvingen van de familierelatie met eiser. Weliswaar is de rechtbank het met eiser eens dat het slechts hebben van een dubbele relatie tussen eiser en referente inderdaad op zichzelf geen reden is voor de afwijzing van de afgifte van het beoogde visum. Echter heeft eiser de gestelde relatie tussen hem en referente ook niet met objectief verifieerbare bewijsstukken aangetoond. Het is in beginsel aan de vreemdeling is om zijn aanvraag te onderbouwen. Dat uit de overlegde kopieën van paspoorten volgt dat eiser en referente een gemeenschappelijke achternaam hebben, is hiervoor onvoldoende.
Sociale en economische binding met het land van herkomst
7. Voor wat betreft de sociale en economische band met het land van herkomst geldt dat er blijk moet zijn van voldoende impulsen om na afloop van het visum terug te keren naar het land van herkomst. De beoordeling daarvan wordt zoveel mogelijk beperkt tot objectieve gegevens.
7.1.
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiser het Schengengrondgebied te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van het beoogde visum omdat hij onvoldoende sociale en economische binding met haar land van herkomst heeft.
Economische binding
7.2.
Verweerder heeft voor wat betreft het ontbreken van een (voldoende) economische binding met India mogen betrekken dat uit de door eiser overlegde stukken niet blijkt dat met de gestelde werkzaamheden als boer eiser een structureel en substantieel inkomen genereert en op basis hiervan economisch gebonden is aan India. Niet is inzichtelijk gemaakt dat eiser deze inkomsten daadwerkelijk op regelmatige basis ontvangt. Uit de overlegde bankafschriften blijkt niet dat de storting is te herleiden tot de gestelde inkomsten als boer. Dat voldoende is aangetoond dat eiser zelf werkt op de boerderij volgt de rechtbank eveneens niet. Voor zover eiser hiermee heeft gedoeld op de overlegde foto’s van eiser bij een boerderij en een veestal, overweegt de rechtbank dat dit onvoldoende is voor de conclusie dat eiser daar ook zelf werkt. Voor wat betreft het in bezit zijn van onroerend goed, waaronder landbouwgrond, heeft verweerder kunnen overwegen dat dit geen zodanige economische binding met het land van herkomst oplevert op grond waarvan tijdige terugkeer van eiser naar India gewaarborgd is, omdat het in bezit zijn hiervan geen fysieke aanwezigheid vereist is en eiser kan besluiten dit te verkopen.
Sociale binding
7.3.
Verweerder heeft, gelet op het feit dat eiser zij vrouw in India achterlaat bij overkomst naar het Schengengrondgebied, geoordeeld dat eiser wellicht enige sociale binding heeft met India. Echter betrekt verweerder hierbij alle andere relevante factoren en beziet hij deze in hun onderlinge samenhang, Gelet hierop heeft verweerder kunnen concluderen dat tijdige terugkeer van eiser naar India onvoldoende is gewaarborgd.
Hoorplicht
8. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. Verweerder mag slechts van horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat van een dergelijke twijfel geen sprake was.
Beroep niet-tijdig beslissen
9. Verweerder heeft inmiddels besloten op het bezwaarschrift van eiser. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift is daarom niet-ontvankelijk. Wel ziet de rechtbank aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen nu verweerder, ondanks de geldige ingebrekestelling, te laat op het bezwaarschrift heeft beslist. Deze kosten stelt de rechtbank voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van
€ 875,- en een wegingsfactor 0,5). [6] De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat het alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is verstreken. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep, gericht tegen de afwijzing van de afgifte van het visum, is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
11. Het beroep, gericht tegen het niet-tijdig beslissen op het bezwaarschrift, is niet-ontvankelijk. Wel krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten in deze procedure.
12. Eiser krijgt het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de afwijzing van de afgifte van een visum voor kort verblijf, ongegrond;
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen van verweerder op het bezwaarschrift, niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen de uitspraak met betrekking tot het visum voor kort verblijf staat geen hoger beroep of verzet open.
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, voor zover deze ziet op het beroep niet-tijdig beslissen, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 32, eerste lid, onder v van de Visumcode.
2.Artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, onder ii van de Visumcode.
3.Het grondgebied van de lidstaten waarin het Schengenacquis volledig wordt toegepast.
4.Artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b van de Visumcode.
5.Uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 19 december 2013 (
6.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht.