ECLI:NL:RBDHA:2024:3395

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
AWB 23/8684 (beroep) en AWB 23/8715 (voorlopige voorziening)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier op basis van artikel 8 EVRM met betrekking tot familieleven en belangenafweging van minderjarige kinderen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiseres, een Ghanese vrouw, had haar aanvraag ingediend op basis van familieleven met haar dochter in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen, waarbij hij stelde dat het belang van de Nederlandse staat zwaarder weegt dan het belang van eiseres. Eiseres voerde aan dat de belangen van haar twee minderjarige kinderen onvoldoende waren betrokken in de afweging van verweerder. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging heeft betrokken, en dat de belangen van de kinderen niet voldoende zijn gewogen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van de kinderen beter in acht moeten worden genomen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat de uitspraak in het beroep is gedaan. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 23/8684 (beroep) en AWB 23/8715 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 4 maart 2024 in de zaken tussen
[eiseres], V-nummer: [v-nummer] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres),
mede namens haar twee minderjarige kinderen
[minderjarige 1], en
[minderjarige 2]
(gemachtigde: mr. F. Arslan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.H. Belevska).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van eiseres om een voorlopige voorziening.
1.1.
Verweerder is bij besluit van 6 maart 2018 overgegaan tot afwijzing van de aanvraag van eiseres. Met het bestreden besluit van 20 juli 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de heer H. Abdulla (tolk) en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1977 en heeft de Ghanese nationaliteit. Eiseres heeft op 1 februari 2018 een aanvraag ingediend voor verblijf in het kader van familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM bij haar dochter, mevrouw [referente] (referente).
2.1.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Tussen eiseres en referente is er wel sprake van familieleven. Echter weegt verweerder het belang van de Nederlandse staat zwaarder dan het belang van eiseres. Ook is er geen sprake van beschermenswaardig privéleven van eiseres in Nederland. Gelet daarop is het bestreden besluit niet in strijd met artikel 8 van het EVRM [1] . Ook is er geen sprake van toepassing van de hardheidsclausule bij het mvv [2] -vereiste en komt eiseres daardoor ook niet in aanmerking voor een vrijstelling van het mvv-vereiste. Van bijzondere omstandigheden die maken dat verweerder afwijkt van de beleidsregels en de aanvraag van eiseres inwilligt is geen sprake, nu eiseres geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd en verweerder ook niet bekend is met dergelijke omstandigheden.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres kan zich niet vinden in het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Eiseres stelt dat er sprake is van een jojo-houding bij verweerder door telkens zijn besluit in te trekken en een nieuw besluit te nemen. Verweerder heeft daarmee in strijd gehandeld met het rechtszekerheidsbeginsel. Verder heeft verweerder de hoorplicht geschonden door eiseres niet te horen in de bezwaarfase. Verweerder heeft verder het rapport ‘Best Interest of the Child Assesment’ – met daarin onder meer de stellingen van deskundigen dat de kinderen van eiseres kwetsbaar zijn vanwege de onzekere situatie waarin zij verkeren en dat een gedwongen terugkeer naar Ghana zal resulteren in een afname van continuïteit en stabiliteit bij de kinderen – niet op de juiste waarde beoordeeld. In dat licht stelt eiseres verder dat de IND eveneens geen deskundige is, maar toch dit rapport opzij heeft geschoven. Verder heeft verweerder onterecht vertrek aangezegd terwijl hij er bekend mee moet zijn dat eiseres om een voorlopige voorziening heeft verzocht en de vertrekplicht daarmee onthouden moet worden. Tot slot gaat verweerder in het bestreden besluit voorbij aan het opgelegde inreisverbod en heeft hij de signalering van eiseres in het Schengeninformatiesysteem (SIS) niet onderbouwd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
5. Uit vaste jurisprudentie van het EHRM en van de hoogste bestuursrechter volgt dat bij aanvragen op grond van artikel 8 van het EVRM er een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds, en het Nederlandse algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Er dient altijd een belangenafweging plaats te vinden, ongeacht of er sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Daarbij geldt wel dat de vaststelling van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM de belangenafweging beïnvloedt. [3] De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in die belangenafweging heeft betrokken. Deze maatstraf impliceert dat de rechter de door verweerder gemaakte belangenafweging enigszins terughoudend moet toetsen. Voorts is het volgende voor deze zaak nog van belang. Uit jurisprudentie van het EHRM [4] volgt dat in alle beslissingen over kinderen hun belangen een eerste overweging dienen te vormen en dat aan die belangen, hoewel die belangen op zichzelf niet doorslaggevend hoeven zijn, aanzienlijk gewicht moet toekomen. [5]
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank geeft het bestreden besluit er geen blijk van dat verweerder bij zijn belangenafweging alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken en het juiste criterium als uitgangspunt heeft gehanteerd.
Vaststelling van familie- en gezinsleven tussen eiseres en referente
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder in het bestreden besluit het standpunt heeft ingenomen dat er sprake is van familie- of gezinsleven tussen eiseres en haar kinderen, en daarmee ook referente, als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
De belangen van de kinderen
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat de belangenafweging niet alle relevante feiten en omstandigheden bevat en dat de betrokken belangen van de kinderen van eiseres onvoldoende tot uiting zijn gekomen in het bestreden besluit. Duidelijk is dat als eiseres terug naar Ghana gaat, het onvermijdelijk is dat haar twee jongste kinderen met haar mee terug moeten gaan naar Ghana. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben geen rechtmatig verblijf in Nederland. Verweerder heeft in de belangenafweging betrokken dat de kinderen in Nederland zijn geboren en opgegroeid, dat zij de Nederlandse taal vloeiend spreken, veel sociale banden met Nederland hebben opgebouwd, hier naar school gaan, muziekinstrumenten spelen en deelnemen aan activiteiten die door de kerk worden georganiseerd. Ook heeft verweerder overwogen dat de terugkeer van de kinderen naar Ghana niet makkelijk zal zijn, maar dat dit niet maakt dat er grote problemen zullen ontstaan in hun ontwikkeling. Verweerder heeft verder terecht gesteld dat bij langdurig onrechtmatig verblijf het inherent is aan dat lange verblijf dat er worteling plaatsvindt en dat slechts uitzonderlijke omstandigheden kunnen leiden tot een positieve uitkomst van de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. Echter heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in haar belangenafweging onvoldoende betrokken dat een significant deel van het verblijf van eiseres en haar minderjarige kinderen in Nederland semi-rechtmatig was. Tussen het indienen van de aanvraag en het (laatste) besluit op bezwaar van verweerder zit een periode 5,5 jaar. Een deel van deze lange duur is mogelijk wel te wijten aan de processtappen van eiseres, maar dit kan niet geheel voor rekening en risico van haar komen. Anders dan verweerder in het bestreden besluit stelt, heeft verweerder deze lange periode daarom voor een groot deel in redelijkheid niet aan eiseres kunnen tegenwerpen. Dit klemt temeer nu de kinderen van eiseres gedurende deze lange periode een groot deel van hun schoolvormende jaren hebben doorlopen, waardoor de kinderen nog meer geworteld zijn in de Nederlandse samenleving. Verweerder heeft dit aspect onvoldoende in de besluitvorming betrokken. Ook heeft verweerder niet kenbaar in de belangenafweging betrokken dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] eerder wel rechtmatig verblijf in Nederland hebben gehad.
5.4.
Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen heeft verweerder niet alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar bij de belangenafweging betrokken en heeft hij niet deugdelijk gemotiveerd dat met de gemaakte belangenafweging sprake is van het vereiste van ‘fair balance’.
Overige beroepsgronden
6. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. De rest van de beroepsgronden behoeven daarom geen verdere bespreking.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met in achtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
8. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [6]
9. Verweerder moet de proceskosten van eiseres vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op een totaal van tot een bedrag van € 2.625,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift met een waarde van € 875,- met een wegingsfactor 1, 1 punt voor het indienen van een verzoekschrift met een waarde van € 875,- met een wegingsfactor 1 en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van €875 met een wegingsfactor 1). Verweerder moet ook het griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.625,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep
of verzet open.

Voetnoten

1.Het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Machtiging tot voorlopig verblijf.
3.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.
4.Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
5.Uitspraak van het EHRM van 3 oktober 2014 (
6.Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.