Op 14 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van eiseres, die een verblijfsvergunning met als doel 'humanitair niet-tijdelijk' had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag afgewezen met een besluit van 6 juli 2023, en het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing werd op 6 december 2023 eveneens ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 1 maart 2024 behandeld, maar eiseres en haar gemachtigde zijn niet verschenen.
De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. Eiseres, van Turkse nationaliteit, had eerder een reguliere verblijfsvergunning voor verblijf bij haar vader, maar deze was met terugwerkende kracht ingetrokken. Eiseres betoogde dat zij ten minste één jaar in het bezit was geweest van een verblijfsvergunning, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat dit niet het geval was. De rechtbank concludeerde dat het besluit van de staatssecretaris in rechte vaststond en dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet in strijd was met de standstill-bepaling.
Daarnaast betoogde eiseres dat zij rechten kon ontlenen aan artikel 7 van Besluit nr. 1/80, maar ook dit betoog werd door de rechtbank verworpen. Eiseres had niet aangetoond dat zij als gezinslid van een Turkse werknemer ten minste drie jaar legaal in Nederland had gewoond. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor het besluit van de staatssecretaris in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was.