ECLI:NL:RBDHA:2024:3396

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
NL23.38917
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning aanvraag op humanitaire gronden door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 14 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van eiseres, die een verblijfsvergunning met als doel 'humanitair niet-tijdelijk' had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag afgewezen met een besluit van 6 juli 2023, en het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing werd op 6 december 2023 eveneens ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 1 maart 2024 behandeld, maar eiseres en haar gemachtigde zijn niet verschenen.

De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. Eiseres, van Turkse nationaliteit, had eerder een reguliere verblijfsvergunning voor verblijf bij haar vader, maar deze was met terugwerkende kracht ingetrokken. Eiseres betoogde dat zij ten minste één jaar in het bezit was geweest van een verblijfsvergunning, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat dit niet het geval was. De rechtbank concludeerde dat het besluit van de staatssecretaris in rechte vaststond en dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet in strijd was met de standstill-bepaling.

Daarnaast betoogde eiseres dat zij rechten kon ontlenen aan artikel 7 van Besluit nr. 1/80, maar ook dit betoog werd door de rechtbank verworpen. Eiseres had niet aangetoond dat zij als gezinslid van een Turkse werknemer ten minste drie jaar legaal in Nederland had gewoond. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor het besluit van de staatssecretaris in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.38917

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘humanitair niet-tijdelijk’. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 6 juli 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 december 2023 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.8120, op 1 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen op de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiseres heeft de Turkse nationaliteit en heeft op 4 augustus 2021 een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verkregen voor verblijf bij haar vader. Op 30 juni 2022 is deze vergunning met terugwerkende kracht tot 4 augustus 2021 ingetrokken. Daarnaast heeft eiseres op 10 februari 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘humanitair niet-tijdelijk’. Die aanvraag heeft de staatssecretaris afgewezen, omdat eiseres minder dan één jaar in bezit is geweest van de hiertoe benodigde verblijfsvergunning. Daar gaat deze procedure over.
Is eiseres ten minste één jaar in het bezit geweest van een verblijfsvergunning?
6. Eiseres betoogt dat zij wel ten minste één jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning. Hierbij wijst eiseres er op dat het besluit, waarmee haar verblijfsvergunning voor verblijf bij haar vader met terugwerkende kracht is ingetrokken, niet in rechte is komen vast te staan. Er is namelijk nog geen onherroepelijke uitspraak met betrekking tot dit besluit. Verder voert eiseres aan dat de intrekking onrechtmatig is, omdat intrekking met terugwerkende kracht in strijd is met de standstill-bepaling en ten aanzien van eiseres het meest gunstige beleid moet worden toegepast. Ook de intrekking van rechtswege vanwege verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland is in strijd met de standstill-bepaling.
6.1
Op grond van artikel 3.50, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) kan een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘humanitair niet-tijdelijk’ worden verleend wanneer een minderjarige langer dan één jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning met als doel ‘verblijf bij familie-of gezinslid’.
6.2.
De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat eiseres niet ten minste één jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning. De verblijfsvergunning van eiseres die verleend is per 4 augustus 2021 is namelijk met ingang van die datum ingetrokken. Met de uitspraak van vandaag op het verzet is dat besluit in rechte komen vast te staan. [1] Het betoog slaagt daarom niet.
6.3.
Het betoog van eiseres dat de intrekking in strijd is met de standstill-bepaling, ziet op het besluit van 30 juni 2022. Dit besluit ligt in deze procedure niet voor, dus de rechtbank gaat daar in deze uitspraak niet verder op in.
Kan eiseres rechten ontlenen aan artikel 7 van Besluit nr. 1/80?
7. Eiseres betoogt ook dat zij rechten kan ontlenen aan artikel 7 van Besluit 1/80. Eiseres is namelijk in het verleden in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning, waardoor haar verblijfshistorie bij de staatssecretaris bekend dient te zijn. Het is volgens eiseres niet in geschil dat zij drie jaar heeft samengewoond met een Turkse werknemer, waarvan één jaar in Nederland. Dit wordt door de staatssecretaris miskend.
7.1.
Op grond van artikel 7 van Besluit nr. 1/80 ontstaat voor een gezinslid van een Turkse werknemer een recht op voortzetting van verblijf als, onder andere, wordt voldaan aan de voorwaarde dat het gezinslid gedurende een periode van drie onafgebroken jaren bij de Turkse werknemer heeft gewoond. Ook kunnen kinderen van Turkse werknemers die in het gastland een beroepsopleiding hebben voltooid en waarvan één van de ouders ten minste drie jaar legaal heeft gewerkt in de betrokken Lidstaat, rechten ontlenen aan artikel 7 van Besluit nr. 1/80.
7.2.
De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat eiseres geen rechten kan ontlenen aan artikel 7 van Besluit nr. 1/80, omdat eiseres niet heeft aangetoond of met stukken heeft onderbouwd dat zij als gezinslid van een tot de legale arbeidsmarkt van Nederland behorende Turkse werknemer, tenminste drie jaar legaal in Nederland heeft gewoond. Er bestond voor de staatssecretaris ook geen aanleiding om tot een andere conclusie te komen, want eiseres heeft nimmer ingeschreven gestaan in de Basisregistratie personen (Brp). Verder heeft eiseres ook niet onderbouwd dat zij in Nederland een beroepsopleiding heeft voltooid en dat één van haar ouders ten minste drie jaar legaal in Nederland heeft gewerkt. Het betoog van eiseres dat de staatssecretaris zelf haar verblijfshistorie had moeten raadplegen, slaagt niet. Het is namelijk aan eiseres om haar aanvraag te onderbouwen. Deze onderbouwing ontbreekt in zijn geheel.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van 6 december 2023 in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats, met zaaknummer NL23.8120.