ECLI:NL:RBDHA:2024:3412

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
NL23.9860
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting en bezwaar tegen afwijzing verblijfsvergunning

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker, die niet mag worden uitgezet gedurende de behandeling van zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen en bepaald dat verzoeker het besluit op bezwaar niet in Nederland mag afwachten. De rechtbank heeft eerder het beroep tegen de beslissing op bezwaar gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, waardoor het bezwaar tegen het primaire besluit weer openviel.

De voorzieningenrechter overweegt dat, hoewel de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet expliciet voorziet in het 'terugklappen' van een verzoek om voorlopige voorziening, het verzoek ontvankelijk is. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bezwaar tegen het primaire besluit geen schorsende werking heeft, wat betekent dat verzoeker niet in Nederland mag afwachten. De voorzieningenrechter weegt het belang van verzoeker om de beslissing op zijn bezwaar in Nederland af te wachten zwaarder dan het belang van de staatssecretaris om verzoeker uit te zetten.

Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toe, zodat de uitzetting van verzoeker achterwege blijft tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van proceskosten aan verzoeker, vastgesteld op € 875, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep of verzet.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9860

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , verzoeker,

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. G.J. van der Graaf),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker inhoudend dat verzoeker niet mag worden uitgezet gedurende de behandeling van het bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag van 7 maart 2022 tot verlening van een reguliere verblijfsvergunning. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met zijn besluit van 31 maart 2023 (het primaire besluit) afgewezen en bepaald dat verzoeker het besluit op bezwaar niet in Nederland mag afwachten.
2. Op 14 februari 2024 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 31 augustus 2023, waarin de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag is gebleven, gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.
3. Door deze vernietiging is het bezwaar tegen het primaire besluit weer opengevallen en kan verzoeker worden uitgezet. Met het ingediende verzoek om voorlopige voorziening beoogt verzoeker deze uitzetting te voorkomen.
4. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
5. De voorzieningenrechter nodigt partijen op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet uit voor een zitting.

Overwegingen

6. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
7. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om het verzoek dat is ingediend hangende het bezwaar tegen het primaire besluit na de gegrondverklaring van het beroep opnieuw aan te merken als een verzoek hangende bezwaar, en om dit verzoek toe te wijzen. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat het verzoek om voorlopige voorziening, gelet op de gegrondverklaring van het beroep, niet meer connex is. Nu de Awb niet voorziet in het ‘terugklappen’ van een verzoek om voorlopige voorziening, kan dit verzoek niet worden opgevat als connex aan het bezwaar. Verzoeker heeft daarom geen belang meer bij de gevraagde voorziening, aldus de staatssecretaris.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
8. Hoewel de Awb hierin niet uitdrukkelijk voorziet, kan worden aangenomen dat een verzoek om een voorlopige voorziening hangende beroep kan worden getransformeerd naar een verzoek hangende bezwaar. Noch artikel 8:81 van de Awb, noch enig ander artikel of de systematiek van deze wet, staat eraan in de weg dat na de vernietiging van een besluit op bezwaar het petitum van het verzoek wordt gewijzigd naar eenzelfde verzoek hangende het weer opengevallen bezwaar. Dat de Awb over het ‘terugklappen’ geen expliciete bepaling bevat, doet daaraan niet af. Het verzoek is daarom ontvankelijk.
9. Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat het bezwaar tegen het primaire besluit, dat met het vernietigen van het besluit op bezwaar weer is opengevallen, geen schorsende werking heeft. Verzoeker mag het bezwaar daarom niet in Nederland afwachten. De vereiste onverwijlde spoed is daarmee gegeven.
10. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van verzoeker om de beslissing op zijn bezwaar in Nederland te mogen afwachten zwaarder dan het belang van de staatssecretaris om verzoeker voor die tijd al uit te zetten. De voorzieningenrechter weegt hierbij mee dat de rechtbank het beroep tegen het besluit op bezwaar gegrond heeft verklaard en de staatssecretaris heeft opgedragen om binnen een termijn van acht weken een nieuw besluit te nemen.
11. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker daarom een spoedeisend belang heeft om de uitkomst van het bezwaar in Nederland af te wachten. De voorzieningenrechter wijst om die reden het verzoek om voorlopige voorziening toe.

Conclusie en gevolgen

12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat de uitzetting van verzoeker achterwege blijft tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
13. In de toewijzing van het verzoek ziet de voorzieningenrechter aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 875, bestaande uit een punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat de staatssecretaris verzoeker niet mag uitzetten tot vier weken nadat op het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit is beslist;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 875 (achthonderdvijfenzeventig euro) aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.