ECLI:NL:RBDHA:2024:3413
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag wegens ongeloofwaardige verklaringen en prematuur ingebrekestelling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, geboren op 4 november 1999 in Savé, Benin, had op 5 oktober 2021 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 12 februari 2024 afgewezen, waarbij verweerder de aanvraag als ongegrond heeft bestempeld op basis van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de afwijzing terecht was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de geloofwaardigheid van eisers verklaringen over zijn asielrelaas onvoldoende was. Eiser had verklaard dat hij in 2017 in Benin werd beschuldigd van betrokkenheid bij rebellen in Mali, maar de rechtbank oordeelde dat zijn verklaringen hierover summier en ongeloofwaardig waren. Ook zijn verklaringen over deelname aan demonstraties in 2017 werden als ongeloofwaardig beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de relevante elementen van eisers asielrelaas niet voldoende waren om in aanmerking te komen voor een asielvergunning.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de ingebrekestelling door eiser prematuur was, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken op het moment van de ingebrekestelling. Eiser had geen zienswijze ingediend binnen de gestelde termijn, wat ook door de rechtbank als terecht werd beoordeeld. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen recht heeft op een verblijfsvergunning en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.