ECLI:NL:RBDHA:2024:3508

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
C/09/659452 / JE RK 24-33 & C/09/661361 / JE RK 24-272
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van vier minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 29 februari 2024 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van vier minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4]. De kinderrechter oordeelde dat de zorgen over de kinderen nog steeds aanwezig zijn en dat de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar moet worden verlengd. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de samenwerking met de jeugdbescherming verloopt moeizaam. De kinderen hebben last van de problematiek van hun ouders, wat zich uit in gedragsproblemen en stemmingsproblemen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen in een gezinshuis verblijven, maar dat deze situatie niet ideaal is. Er is een verzoek gedaan door de gecertificeerde instelling om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, omdat de doelen van de ondertoezichtstelling nog niet zijn bereikt en de kinderen nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De kinderrechter heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een gezinsgerichte voorziening te verlengen tot 4 juni 2024, terwijl het verzoek om [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te plaatsen aanhoudt voor nader onderzoek. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling opgedragen om alternatieve woonplekken voor de kinderen te onderzoeken en de situatie nauwlettend in de gaten te houden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: I. C/09/659452 / JE RK 24-33 & II. C/09/661361 / JE RK 24-272
Datum uitspraak: 29 februari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2007 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2009 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2015 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
[minderjarige 4], geboren op [geboortedag 4] 2016 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 4] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. R.V. Paniagua te Rotterdam,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 5 januari 2024
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 13 februari 2024
  • het e-mailbericht van de vader van 13 februari 2024;
- het verweerschrift van de zijde van de moeder met bijlagen (1 t/m 4) van 26 februari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 29 februari 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- [naam 1] en [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.
De vader is – met voorafgaand bericht van niet-verschijnen – niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben (ieder afzonderlijk) een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] zijn gedurende het huwelijk van de vader en de moeder geboren.
2.2.
Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
2.3.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] .
2.4.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] verblijven in een gezinshuis in Nieuwegein.
2.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 2 maart 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] verlengd tot 4 maart 2024.
2.6.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 13 december 2023 de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in een gezinsgerichte voorziening verlengd tot 4 maart 2024.
2.7.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 21 december 2023 de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening verlengd tot 4 maart 2024.

3.De verzoeken

3.1.
De gecertificeerde instelling heeft op 5 januari 2024 verzocht
(verzoek I)om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook is verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in een gezinsgerichte voorziening te verlengen voor de duur van zes maanden. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Op 13 februari 2024 heeft de gecertificeerde instelling verzocht
(verzoek II)om [minderjarige 2] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van zes maanden. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Ter zitting is toegelicht dat dit verzoek moet worden gezien als het primaire verzoek ten aanzien van [minderjarige 2] en het eerder ingediende verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing in een gezinsgerichte voorziening als subsidiair verzoek.
Ondertoezichtstelling
3.3.
De gecertificeerde instelling voert ter onderbouwing van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling aan dat de doelen van de ondertoezichtstelling nog niet zijn bereikt en dat de kinderen nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De samenwerking van de ouders met de jeugdbescherming verloopt moeizaam. De ouders hebben onderling veel verwijten naar elkaar en ook richting de jeugdbeschermer(s). Het lukt de ouders hierdoor nog altijd niet om gezamenlijke keuzes te maken in het belang van de kinderen. Er zijn in de afgelopen periode steeds crisissituaties ontstaan en de kinderen zijn als gevolg daarvan meerdere malen uit huis geplaatst. Omdat de focus steeds ligt op het ingrijpen in crisissituaties, is er te weinig ruimte om structureel verandering in bestaande patronen teweeg te brengen. De kinderen hebben last van de persoonlijke problematiek van hun ouders en hun slechte onderlinge verstandhouding. Dit uit zich in kindeigen problematiek, bestaande uit stemmingsproblemen, gedragsproblemen en problemen op school. Met name [minderjarige 4] laat op dit moment moeilijk gedrag zien op school. Er wordt daarom gekeken of hij meer begeleiding kan krijgen van zijn ‘shadow’. Ook bestaan er nog steeds zorgen over het alcoholgebruik van de moeder. Het lukt niet om contact te krijgen met de behandelaren van de moeder, om open te kunnen bespreken wat de zorgen zijn en hoe die kunnen worden weggenomen. Er is daardoor niet genoeg zicht op haar situatie. Het lukt ook niet om de zorgen met de moeder te bespreken, onder andere omdat de moeder niet altijd verschijnt op de geplande bezoekmomenten met de kinderen, evaluatiegesprekken en andere overleggen.
Uithuisplaatsing ( [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] en subsidiair t.a.v. [minderjarige 2] )
3.4.
De gecertificeerde instelling verzoekt om de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in de gezinsgerichte voorziening te verlengen, omdat dat noodzakelijk is voor hun verzorging en opvoeding. De kinderen hebben veel meegemaakt en hebben baat bij duidelijkheid, stabiliteit en voorspelbaarheid. De relatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met hun moeder is inmiddels zo beschadigd, dat zij niet terug willen naar hun moeder en terugplaatsing op korte termijn niet haalbaar is. Voor [minderjarige 3] en [minderjarige 4] zal de komende periode wel worden gewerkt aan thuisplaatsing bij de moeder. Er is daarvoor een terugplaatsingsplan opgesteld, met voorwaarden en bodemeisen waaraan moet worden voldaan om te komen tot een terugplaatsing. Mede gelet op een recente zorgmelding van het ziekenhuis (naar aanleiding van een bezoek van de moeder aan de spoedeisende hulp) heeft de gecertificeerde instelling nog steeds zorgen over alcohol- en mogelijk ook middelengebruik van de moeder, en ook zijn er zorgen over de emotionele draagkracht van de moeder. De gecertificeerde instelling wil de komende zes maanden middels de inzet van hulpverlening zicht krijgen op de (on)mogelijkheden voor een veilige terugplaatsing, op deze wijze zorgen dat het perspectief van [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] duidelijk wordt en verzoekt daarom om een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor die duur.
3.5.
De kinderen verblijven nu met elkaar in het gezinshuis in Nieuwegein en dit is buiten hun vertrouwde omgeving. Deze plaatsing verloopt om deze maar ook om andere redenen moeizaam. Er wordt hard gezocht naar een alternatieve verblijfsplek in de regio, maar dat is moeilijk gebleken omdat het gaat over vier kinderen en vanwege de onderlinge dynamiek. De gecertificeerde instelling blijft zich inspannen om een passende plek te vinden voor (een deel van) de kinderen in de regio. Ook zal de komende periode in overleg met [minderjarige 1] gekeken worden naar welke woonvoorziening (gezinsgericht of accommodatie jeugdhulpaanbieder) het beste bij hem past voor de langere termijn.
Uithuisplaatsing (primair verzoek [minderjarige 2] )
3.6.
De gecertificeerde instelling verzoekt voor [minderjarige 2] (primair) om haar uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor zes maanden
(verzoek II). Het gedrag van [minderjarige 2] is de afgelopen weken aanzienlijk verslechterd en is niet langer hanteerbaar voor de begeleiders in het gezinshuis. [minderjarige 2] accepteert het gezag van de begeleiders niet, is grof en houdt zich niet aan regels en afspraken. Dit beïnvloedt haar eigen ontwikkeling, maar inmiddels ook die van haar broer en broertjes. Zo is er sprake van een dynamiek tussen de oudste kinderen, de jongste kinderen en de begeleiders, die zorgt voor veel onrust. Ook zijn er signalen dat [minderjarige 2] fysiek geweld heeft gebruikt tegen haar broertjes. [minderjarige 1] lijkt te worden meegesleept door het gedrag van zijn zus. Het lukt [minderjarige 2] niet voldoende om te reflecteren op haar eigen gedrag. Het is van belang voor [minderjarige 2] dat er meer duidelijkheid komt over waar dit gedrag uit voortkomt. Mogelijk is het (in ieder geval deels) resultaat van het feit dat zij geen (woon)perspectief heeft voor de langere termijn. De gecertificeerde instelling denkt dat het op dit moment nodig is dat [minderjarige 2] in een meer gestructureerde behandelsetting gaat wonen, los van haar broers. De gecertificeerde instelling begrijpt dat het in beginsel altijd wenselijk is dat broers en zussen bij elkaar worden geplaatst, maar denkt dat het in dit geval noodzakelijk is voor de ontwikkeling van alle kinderen dat [minderjarige 2] wordt overgeplaatst. De gecertificeerde instelling wil dat [minderjarige 2] binnen zes maanden duidelijkheid heeft over haar perspectief en verzoekt daarom ook voor haar een (verlenging van de) machtiging tot uithuisplaatsing voor die duur.

4.De standpunten

De moeder

4.1.
Namens en door de moeder wordt geen verweer gevoerd tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling. Er wordt wel verweer gevoerd tegen de verzoeken tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in een gezinsgerichte voorziening en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
4.2.
De moeder ziet geen noodzaak voor een verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] . De uithuisplaatsing is voor hen emotioneel en fysiek te belastend. Omdat de kinderen in Nieuwegein zijn geplaatst, hebben zij veel reistijd en zijn zij ver verwijderd van moeder, vader en grootvader vaderszijde. Zij komen hierdoor niet aan hun ontwikkeling toe. Daarnaast zijn er zorgelijke signalen dat het niet goed gaat met de kinderen in het gezinshuis waar zij nu verblijven. De moeder is van mening dat zij wel in staat is om een veilige en stabiele opvoedomgeving te bieden voor [minderjarige 3] en [minderjarige 4] . De afgelopen maanden is er weer een samenwerking tussen de gecertificeerde instelling en de moeder tot stand gekomen en de omgangsregeling is goed verlopen. De moeder is aan het werk gegaan met haar problematiek en is bereid openheid van zaken te geven. De moeder ervaart de samenwerking met de gecertificeerde instelling als positief en geeft aan dat zij abstinent is van alcohol en dat middelengebruik niet aan de orde is. De moeder betwist dat er recente signalen zijn van middelengebruik, en stelt dat dit niet uit de zorgmelding van het ziekenhuis kan worden afgeleid.
Betoogd is namens de moeder dat het voor de jongste twee kinderen nu kiezen tussen drie kwaden. Of zij blijven in het gezinshuis, of zij worden overgeplaatst naar een andere voorziening in de regio, of zij worden teruggeplaatst bij de moeder. Omdat de ontwikkeling van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] stagneert in het gezinshuis en het niet wenselijk is dat ze opnieuw worden overgeplaatst, is thuisplaatsing bij de moeder op dit moment de beste optie. Er kunnen dan uitgebreide (veiligheids)afspraken worden gemaakt en eventueel opties worden besproken om de moeder te ontlasten, bijvoorbeeld door het inzetten van een weekendpleeggezin. Namens de moeder wordt daarom gevraagd om het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] af te wijzen.
4.3.
De moeder is van mening dat het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is dat zij bij elkaar blijven, maar worden overgeplaatst naar een plek in de regio. Het zou schadelijk zijn voor [minderjarige 2] als zij wordt gescheiden van haar broer en broertjes. Namens de moeder wordt daarom gevraagd om het verzoek om [minderjarige 2] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder af te wijzen.
De vader
4.4.
De vader heeft in zijn e-mail van 13 februari 2024 naar voren gebracht dat hij en de kinderen in de afgelopen jaren door diepe dalen zijn gegaan en vele traumatische incidenten hebben meegemaakt door de persoonlijkheidsstoornis en alcoholverslaving van de moeder. De vader is door zijn (medische) situatie niet in staat om de zorg voor de kinderen op dit moment op zich te nemen. De vader is van mening dat het gezinshuis waar de kinderen nu verblijven niet ideaal is vanwege de afstand van hun scholen en hun sociale leven. Het zou wenselijker zijn als de kinderen in [plaats] zouden kunnen wonen. Ook vindt de vader het onacceptabel om [minderjarige 2] bij haar broers weg te halen. De vader is wel van mening dat het noodzakelijk is dat de kinderen onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst blijven, omdat het niet in hun belang is om bij hun moeder te wonen.

5.De mening van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]

[minderjarige 1]

5.1.
heeft - kort samengevat – aangegeven dat het voor hem, zijn boertjes en [minderjarige 2] niet mogelijk is om terug naar hun ouders te gaan. Hij vindt het belangrijk dat ze met z’n vieren kunnen blijven. Verder wil [minderjarige 1] dichterbij zijn sociale leven worden geplaatst. [minderjarige 1] heeft aangegeven dat hij het moeilijk heeft in het gezinshuis en dat hij nog zes maanden daar niet zal trekken. Het gezinshuis is ver van zijn sociale netwerk, hij verveelt zich en hij ervaart problemen met een begeleider. Ook voelt hij zich niet gehoord en vindt [minderjarige 1] het vervelend dat er belangrijke afspraken niet worden nagekomen. Zo was hem een PlayStation, een kledingkast en een nieuw matras beloofd, maar deze spullen heeft hij nog niet gekregen.
[minderjarige 2]
heeft - kort samengevat – aangegeven dat zij niet terug naar haar moeder wil en dat de ze bij haar broers wil blijven. Maar het belangrijkste voor [minderjarige 2] is dat zij niet wordt gescheiden van haar jongere broertjes, ook als dit bijvoorbeeld betekent dat zij dan in het gezinshuis in Nieuwegein moet blijven. Zij geeft wel aan dat het beter zou zijn als alle vier de kinderen samen in de regio zouden worden geplaatst. [minderjarige 2] vertelt verder dat zij het moeilijk heeft in het gezinshuis. Zij botst vaak met een bepaalde begeleider en het gezinshuis is te ver van haar sociale leven. [minderjarige 2] is het niet eens met het verzoek om haar over te plaatsen en haar te scheiden van haar broers, omdat zij zichzelf niet herkent in het beeld dat over haar wordt geschetst. [minderjarige 2] geeft aan dat haar gedrag niet altijd goed is, maar dat haar gedrag ook een reactie is op de dynamiek in het gezinshuis en de dingen die daar gebeuren.

6.De beoordeling

Verlenging ondertoezichtstelling

6.1.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van een jaar (tot 4 maart 2025).
6.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. De zorgen over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] zijn nog onverkort aanwezig. Zij hebben allemaal op hun eigen manier last van de uithuisplaatsingen, de crisissituaties die er zijn geweest in de thuissituatie, de dynamiek tussen de ouders en de problematiek van de ouders, waardoor zij onvoldoende beschikbaar zijn (geweest) voor de kinderen. Dit uit zich bij de kinderen in problemen op school, gedragsproblemen en zorgen over hun gemoedstoestand. Om de ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen weg te nemen zijn doelen opgesteld, maar deze zijn nog niet behaald. Zo is het niet gelukt om met het gezin aan de kern van de problematiek en de daarbij behorende patronen te werken vanwege de moeizame samenwerking tussen de jeugdbescherming en de ouders. Ook zijn de ouders momenteel niet in staat om zonder hulp in het belang van de kinderen gezamenlijk beslissingen te nemen en hulpverlening op te starten en te onderhouden. Het voorgaande betekent dat er de komende periode aan veel facetten moet worden gewerkt om de ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen weg te nemen. Gezien de complexe situatie en de zorgen op meerdere leefgebieden zal de ondertoezichtstelling voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] worden verlengd voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW).
Uithuisplaatsing
6.3.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] noodzakelijk in het belang van hun verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). De kinderrechter overweegt daaromtrent het volgende.
6.4.
[minderjarige 2] , [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] hebben lang in een onstabiele en onveilige thuissituatie verkeerd. De kinderen hebben behoefte aan- en belang bij een veilige plek die hen de voorspelbaarheid en stabiliteit biedt die zij nodig hebben en waar zij toekomen aan hun ontwikkeling. Het is met name vanwege hun belaste verleden belangrijk dat als de kinderen naar huis gaan, dat de ouders dan een voldoende stabiele opvoedsituatie kunnen bieden en crisissituaties niet meer plaatsvinden. De kinderrechter is van oordeel dat de ouders dit, gelet op de thuissituatie en hun persoonlijke problemen, op dit moment niet kunnen bieden. Hoewel er wel voor [minderjarige 3] en [minderjarige 4] wel een plan ligt om te werken aan thuisplaatsing bij de moeder en hun woonperspectief bij de moeder ligt, kan een thuisplaatsing op dit moment nog niet aan de orde zijn. Zo zijn de veiligheidsafspraken en bodemeisen van het terugplaatsingsplan nog niet behaald en heeft de gecertificeerde instelling momenteel onvoldoende zicht op de draagkracht van de moeder en de situatie bij de moeder thuis. De kinderrechter overweegt dat het voor een geslaagde thuisplaatsing van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] cruciaal is dat deze punten in orde zijn. Middels de inzet van hulpverlening bij de moeder thuis kan meer zicht worden verkregen en nader onderzocht worden op welke wijze een terugplaatsing bij de moeder in het belang is van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] . Voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt vanwege de beschadigde relatie met de moeder niet langer ingezet op thuisplaatsing en hierdoor ligt hun perspectief niet meer bij de moeder.
6.5.
Het voorgaande betekent dat er een noodzaak is om alle vier de kinderen uit huis te plaatsen. Dan rijst vervolgens de vraag welke categorie hiervoor geschikt is en welke termijn aan de uithuisplaatsing moet worden gekoppeld. De kinderrechter stelt hierbij voorop dat de situatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] anders is dan die van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] . Voor [minderjarige 3] en [minderjarige 4] ligt het perspectief anders en wordt er gewerkt aan een thuisplaatsing bij de moeder. Voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ligt het perspectief echter niet bij een thuisplaatsing bij een van de ouders. Het is daarom belangrijk dat zij terechtkomen op een duurzame plek waar zij zich positief kunnen ontwikkelen. In het gezinshuis waar zij nu verblijven komen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet tot een positieve ontwikkeling, en bovendien heeft de kinderrechter uit de gevoerde kindgesprekken veel zorgelijke signalen gekregen over (het verloop van) deze plaatsing. In dit verband is het ook de vraag of - gelet op de verschillen in leeftijd, zorgen en belangen - het in het belang van de kinderen is als zij onder dezelfde categorie uit huis worden geplaatst. Zo zou voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder mogelijk passender kunnen zijn dan een gezinsgerichte voorziening. Hoewel de perspectieven en daarmee ook de belangen van de kinderen van elkaar verschillen, zijn de situaties van de kinderen ook nauw met elkaar verbonden, zijn zij onderling erg gehecht aan elkaar en kunnen zij daarom ook niet los van elkaar worden gezien. Dit betekent dat de verzoeken over de kinderen in onderlinge samenhang moeten worden beoordeeld.
6.6.
Gelet op de complexiteit en de onderlinge samenhang tussen de situaties van de kinderen, zal de kinderrechter de verzoeken die zien op de uithuisplaatsing van de kinderen (grotendeels) aanhouden en verwijzen naar een zitting van de meervoudige kamer, bestaande uit drie leden. De gecertificeerde instelling dient de komende weken middels nader onderzoek concreet in kaart te brengen welke alternatieve opties er zijn naast de huidige plaatsing van alle kinderen in het gezinshuis in Nieuwegein. Omdat er tot die tijd wel een noodzaak is voor het laten voortduren van de uithuisplaatsing van alle kinderen, zal de kinderrechter voor korte duur beslissen over wat de komende maanden nodig is in het belang van de kinderen. De kinderrechter beslist als volgt over de voorliggende verzoeken.
6.7.
De kinderrechter is van oordeel dat de huidige plaatsing van de kinderen in een gezinsgerichte voorziening vooralsnog moet worden voortgezet. Hierdoor wordt zoveel mogelijk gewaarborgd dat de kinderen bij elkaar blijven, zolang hun woonperspectief nog onduidelijk is. De kinderrechter zal het verzoek tot de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in een gezinsgerichte voorziening daarom toewijzen voor de duur van drie maanden, tot 4 juni 2024. De kinderrechter merkt hierbij op dat deze beslissing zal betekenen dat de kinderen (bij gebrek aan een geschiktere gezinsgerichte voorziening) naar verwachting nog enige tijd in het gezinshuis in Nieuwegein zullen verblijven. De kinderrechter is zich ervan bewust dat dit geen ideale situatie is gezien de zorgen over de kinderen in het gezinshuis (in het bijzonder die van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ). De kinderrechter deelt deze zorgen. Echter, is er op dit moment geen beter alternatief beschikbaar en op deze manier zijn de kinderen toch bij elkaar. Daarnaast heeft de jeugdbeschermer ter zitting aangegeven dat zij de situatie van de kinderen in het gezinshuis nauwlettend in de gaten zal houden.
6.8.
Voor [minderjarige 2] is er wel een alternatief voorhanden, namelijk de overplaatsing naar een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De kinderrechter zal het verzoek om [minderjarige 2] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder echter volledig aanhouden. De kinderrechter betwijfelt namelijk of de voorgenomen overplaatsing in het belang is van [minderjarige 2] en heeft meer informatie nodig om over dit verzoek te kunnen beslissen. Zo is op dit moment onvoldoende duidelijk waar de oorzaak ligt van de gedragsproblemen die [minderjarige 2] in het gezinshuis in Nieuwegein zou vertonen. Niet wordt uitgesloten dat haar gedrag ook kan voortkomen uit onzekerheid over haar (woon)perspectief en daarnaast speelt ook de dynamiek in het gezinshuis een rol bij de incidenten die plaatsvinden. Verder heeft [minderjarige 2] zelf aangeven dat zij niet weg wil bij haar jongere broertjes, en dient bij een eventuele noodzakelijke overplaatsing van [minderjarige 2] ook de situatie van [minderjarige 1] te worden meegenomen. Wellicht is een overplaatsing naar een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder in dat geval ook passender voor hem en kunnen hij en [minderjarige 2] samen worden overgeplaatst. Dit geldt in het bijzonder voor de situatie dat [minderjarige 3] en [minderjarige 4] terug bij de moeder worden geplaatst. Gezien al deze onduidelijkheden, zal de kinderrechter het afzonderlijke verzoek omtrent [minderjarige 2] volledig aanhouden tot de zitting van de meervoudige kamer.
6.9.
De kinderrechter stelt vast dat alle kinderen momenteel niet op hun plek zitten in het gezinshuis in Nieuwegein en alle betrokkenen zijn het erover eens dat het voor de kinderen beter zou zijn als zij dichterbij hun eigen netwerk en omgeving zouden worden geplaatst. Alleen is gebleken dat de zoektocht naar een geschikte plek lastig is, omdat tot op heden is ingezet op een plek waar de kinderen samen geplaatst kunnen worden. Het is de vraag of nog wel aan dit uitgangspunt moet worden vastgehouden nu de situatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door het thuisplaatsingsperspectief van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] anders is. Wellicht zouden andere scenario’s passender zijn. Om hier meer duidelijkheid over te krijgen, zal de kinderrechter de gecertificeerde instelling de opdracht geven om aan de hand van onderstaande onderzoeksvragen een aantal verschillende situaties te onderzoeken. De uitkomsten van dit onderzoek dienen – tezamen met een actuele stand van zaken – uiterlijk een week vóór de zitting van de meervoudige kamer in een schriftelijk verslag aan de rechtbank en de belanghebbenden te worden toegestuurd. Indien de uitkomsten van het onderzoek de gecertificeerde instelling aanleiding geven om de aangehouden verzoeken te wijzigen, in te trekken of aan te vullen, dient dit ook zo spoedig mogelijk kenbaar te worden gemaakt.
De onderzoeksvragen zijn als volgt:
Ten aanzien van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4]
Is er een concrete passende woonplek voor alle kinderen in de regio gevonden en zo ja, (per wanneer) kunnen zij daar samen worden geplaatst?
Is het wenselijk om de kinderen samen te plaatsen? Welke voor- en nadelen zijn er bij een gezamenlijke plaatsing?
Hoe gaat de omgang eruit zien als de kinderen niet samen worden geplaatst?
Hoe wordt het contact tussen de kinderen vormgegeven in de situatie dat [minderjarige 3] en [minderjarige 4] bij de moeder wonen?
Ten aanzien van [minderjarige 3] en [minderjarige 4]
5. Is er een concreet zicht op terugplaatsing – met de inzet van hulpverlening - bij de moeder? Zo ja, op welke wijze zal de terugplaatsing plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
6. Is er een concrete passende woonplek voor [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in de regio gevonden en zo ja, (per wanneer) kunnen zij daar samen worden geplaatst? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
7. Is er een concrete passende woonplek voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de regio gevonden en zo ja, (per wanneer) kunnen zij daar samen worden geplaatst? Zo nee, waarom niet?
8. Is het wenselijk om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] samen te plaatsen? Zo nee, zijn er passende afzonderlijke woonplekken?
9. Zijn de woonplekken voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] perspectief biedend?
10. Welke categorie van de uithuisplaatsing is het meest passend voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ?
6.10.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

7.De beslissing

De kinderrechter:
Inzake C/09/659452 / JE RK 24-33 (verzoek I):
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] tot 4 maart 2025;
7.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in een gezinsgerichte voorziening tot 4 juni 2024;
7.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
houdt de behandeling van het verzoek tot uithuisplaatsing voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting
van de meervoudige kamer, gelegen vóór 4 juni 2024,tegen welke zitting de gecertificeerde instelling, de vader en de moeder en haar advocaat mr. R.V. Paniagua dienen te worden opgeroepen;
Inzake C/09/661361 / JE RK 24-272 (verzoek II):
7.5.
houdt de behandeling van het verzoek tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder aan tot dezelfde nader te bepalen zitting
van de meervoudige kamer, gelegen vóór 4 juni 2024;
ten aanzien van beide verzoeken:
7.6.
verzoekt de gecertificeerde instelling om
uiterlijk een week voor de nader te bepalen zitting een schriftelijk verslag te doen toekomenaan de rechtbank en de belanghebbenden, zoals hiervoor onder 6.9 uiteengezet;
7.7.
draagt de griffier op om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit te nodigen voor een kindgesprek, op een nader te bepalen datum voorafgaand aan de behandeling door de meervoudige kamer.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2024 door mr. B. Sahebali, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.T. Verlinde als griffier, en op schrift gesteld op 14 maart 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Hoger beroep tegen eindbeslissingen in deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.