ECLI:NL:RBDHA:2024:3573

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
23/5288
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing studiefinanciering voor buitenlandse opleiding op basis van erkenningscriteria

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om studiefinanciering. De aanvraag werd door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap afgewezen op basis van het primaire besluit van 28 maart 2023, en het bestreden besluit van 3 juli 2023 bevestigde deze afwijzing. De rechtbank heeft de zaak op 15 maart 2024 behandeld met behulp van een beeldverbinding, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en verweerder aanwezig waren.

Eiser had studiefinanciering aangevraagd voor de opleiding Cycle Professionnel en Cinéma d’animation 3D et effets speciaux aan de École Supérieure des Métiers Artistiques (ESMA) in Lyon, Frankrijk. De Minister, op advies van de Nuffic, concludeerde dat de opleiding niet voldeed aan de voorwaarden van de meeneembaarheidsregeling, omdat deze niet leidde tot een erkend diploma. Eiser betwistte dit advies en voerde aan dat de opleiding wel degelijk erkend was in Frankrijk en dat het advies van de Nuffic onvoldoende was.

De rechtbank oordeelde dat de Minister terecht het advies van de Nuffic had gevolgd, aangezien de opleiding van eiser niet leidde tot een nationaal erkend diploma. De rechtbank vond het advies van de Nuffic voldoende inzichtelijk en concludent, en oordeelde dat er geen aanleiding was voor de Minister om aanvullend onderzoek te verrichten. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd om te twijfelen aan de juistheid van het Nuffic-advies. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekende dat eiser geen recht had op studiefinanciering en geen vergoeding van proceskosten ontving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5288

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R. Verspaandonk),
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: drs. P.M.S. Slagter).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om studiefinanciering.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 28 maart 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 3 juli 2023 is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 15 maart 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft op 15 februari 2023 studiefinanciering aangevraagd voor het met ingang van 1 augustus 2023 volgen van de opleiding Cycle Professionnel en Cinéma d’animation 3D et effets speciaux (de opleiding) aan de onderwijsinstelling École Supérieure des Métiers Artistiques (ESMA) in Lyon, Frankrijk. Bij besluit van 28 maart 2023 heeft verweerder naar aanleiding van de adviezen van de Stichting Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs (de Nuffic) aan eiser meegedeeld dat zijn opleiding geen recht geeft op studiefinanciering, omdat de opleiding niet voldoet aan de voorwaarden die de zogenoemde meeneembaarheidsregeling stelt op het gebied van erkenning.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt dat het advies van de Nuffic onvoldoende inzichtelijk en niet concludent is. Eiser wijst erop dat de opleiding is opgenomen in het diplomaregister Répertoire national des certifications professionnelles (RNCP) en tot een nationaal en internationaal erkend diploma leidt, te weten het Diplôme ou titre á finalité proffessionelle. Registratie in het RNCP vindt niet eerder plaats dan na “examination by the France compétences certification board and the Professional Certification Commission” en na vergelijking met het Europees Kwalificatieraamwerk. Eiser doet daarnaast een beroep op de hardheidsclausule en stelt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd.
Wat vindt verweerder in beroep?
4. Verweerder stelt dat een in Frankrijk gevolgde opleiding moet leiden tot een Diplôme national of Diplôme d’Etat, visé par le ministre ou par l’Etat of tot een diploma geaccrediteerd door het CTI (habilitation CTI). Uit het primaire advies en het herwaarderingsadvies van de Nuffic blijkt dat de opleiding van eiser niet tot een van die nationale diploma’s leidt. Het advies van de Nuffic is zorgvuldig tot stand gekomen en is concludent. Het door eiser te behalen diploma is weliswaar opgenomen in het RNCP, maar hierin worden verklaringen omtrent de benodigde graad voor het uitoefenen van een bepaald beroep opgenomen. De opleiding van eiser is op verzoek in het register opgenomen en bij opname op verzoek maakt een evaluatie van het onderwijs geen deel uit van het registratieproces, waardoor de kwaliteit van het onderwijs niet gegarandeerd kan worden.
Het register wordt bovendien beheerd door het Ministerie van Arbeid en niet door het Ministerie van Onderwijs. Een eventuele evaluatie van de opleiding wordt, gelet op het doel van het RNCP register, verricht in het kader van de eisen die het werkveld stelt. Er is voorts geen aanleiding voor toepassing van de hardheidsclausule.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Ingevolge artikel 2.14, vierde lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), stelt Onze Minister vast of een opleiding buiten Nederland voldoet aan de criteria, bedoeld in het derde lid. De Memorie van Toelichting [1] bij artikel 2.14 van de Wsf 2000 geeft aan dat de Minister gebruik zal maken van het oordeel van de Nuffic voor wat betreft de vaststelling van de kwaliteit en het niveau van de buitenlandse opleidingen. De Nuffic is aangewezen als expertisecentrum wat betreft de vergelijking van buitenlandse hoger-onderwijsopleidingen met hoger-onderwijsopleidingen in Nederland. In beginsel mag verweerder dan ook afgaan op het door de Nuffic gegeven oordeel, mits dit oordeel op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De Nuffic heeft algemene waarderingscriteria opgesteld aan de hand waarvan getoetst wordt of een buitenlandse opleiding recht geeft op studiefinanciering. Ingevolge deze criteria wordt in eerste instantie bekeken of de buitenlandse opleiding officieel erkend is in het desbetreffende land, de zogeheten eis van accreditatie. Is daarvan sprake dan wordt vervolgens aan de hand van nader omschreven kenmerken bepaald of een buitenlandse opleiding op één lijn is te stellen met een Nederlandse WO of HBO opleiding. [2] Bij de toets of sprake is van een geaccrediteerde opleiding in het hoger onderwijs, is in dit geval van belang of in Frankrijk sprake is van een systeem van erkenning van overheidswege. Is dit het geval, dan mag het onderzoek van de Nuffic beperkt blijven tot het beantwoorden van de vraag of de opleiding van overheidswege geaccrediteerd is.
6. Uit het advies van de Nuffic volgt dat de opleiding van eiser niet tot een nationaal erkend diploma leidt, waardoor niet aan de eis van accreditatie wordt voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank is het advies van de Nuffic voldoende inzichtelijk en concludent. Verweerder mocht het advies van de Nuffic dan ook aan zijn besluitvorming ten grondslag leggen. Gelet hierop en gelet op hetgeen is overwogen in overweging 5., was verweerder niet gehouden om, aanvullend op het advies van de Nuffic, nader onderzoek te verrichten bij het RNCP. Eiser heeft onvoldoende aanknopingspunten naar voren gebracht voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het advies van de Nuffic. Dat de opleiding van eiser in het RNCP is opgenomen, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank verwijst in dit verband naar de toelichting van verweerder. Eiser heeft voorts niet aangetoond dat opname in dat register maakt dat sprake is van een nationaal erkend diploma. Verweerder heeft de aanvraag van eiser dan ook terecht afgewezen. Van onzorgvuldige besluitvorming en schending van het motiveringsbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
7. In artikel 11.5 van de Wsf 2000 is bepaald dat de minister voor bepaalde gevallen de wet buiten toepassing kan laten of daarvan kan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan sprake is van dusdanige bijzondere omstandigheden dat verweerder in dit concrete geval niet in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen studiefinanciering voor de opleiding van eiser te weigeren.
8. Eiser heeft verder verzocht zijn bezwaarschrift als herhaald en ingelast te beschouwen. Verweerder heeft in het bestreden besluit op het bezwaarschrift gereageerd. Voor zover eiser in beroep niet heeft aangegeven waarom de reactie van verweerder tekortschiet, kan de beroepsgrond al hierom niet slagen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Habetian, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2006/2007, nr. 30 933, nr. 3, p. 7-10 en 25.