In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 10 januari 2024, is het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van 90 dagen had beslist op de aanvraag. Eiseres had haar aanvraag op 9 mei 2023 ingediend, en de beslistermijn was verstreken zonder dat er een besluit was genomen. Eiseres had verweerder op 10 november 2023 in gebreke gesteld, waarna het beroep op 28 november 2023 werd ingesteld. De rechtbank oordeelde dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond was.
De rechtbank heeft het verzoek van eiseres om vrijstelling van het griffierecht voorlopig toegewezen, omdat voldoende aannemelijk was gemaakt dat aan de voorwaarden voor vrijstelling was voldaan. De rechtbank volgde niet het standpunt van verweerder dat er sprake was van samenhang met een ander beroep, aangezien de aanvragen van gezinsleden onder een ander toetsingskader moesten worden beoordeeld. De rechtbank legde verweerder een termijn van zestien weken op om alsnog een besluit te nemen en bepaalde dat verweerder een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50.