ECLI:NL:RBDHA:2024:360

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
NL23.37464
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrondverklaring beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag tot verlening machtiging tot voorlopig verblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 10 januari 2024, is het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van 90 dagen had beslist op de aanvraag. Eiseres had haar aanvraag op 9 mei 2023 ingediend, en de beslistermijn was verstreken zonder dat er een besluit was genomen. Eiseres had verweerder op 10 november 2023 in gebreke gesteld, waarna het beroep op 28 november 2023 werd ingesteld. De rechtbank oordeelde dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond was.

De rechtbank heeft het verzoek van eiseres om vrijstelling van het griffierecht voorlopig toegewezen, omdat voldoende aannemelijk was gemaakt dat aan de voorwaarden voor vrijstelling was voldaan. De rechtbank volgde niet het standpunt van verweerder dat er sprake was van samenhang met een ander beroep, aangezien de aanvragen van gezinsleden onder een ander toetsingskader moesten worden beoordeeld. De rechtbank legde verweerder een termijn van zestien weken op om alsnog een besluit te nemen en bepaalde dat verweerder een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37464

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres

V-nummer: 293.121.8610
(gemachtigde: mr. A. Kortrijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: V. de Graaf).

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de voor haar ingediende aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) in het kader van ‘verblijf als familie- en gezinslid op grond van artikel 8 van het EVRM’ in de procedure toegang en verblijf.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Er is verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van het beroep van eiseres wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk gemaakt dat voldaan wordt aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt definitief toegewezen.
2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. Namens eiseres is de aanvraag om verlening van een mvv ingediend op 9 mei 2023. Verweerder heeft de ontvangst van de aanvraag bevestigd op 22 mei 2023 en heeft daarbij vermeld dat de beslistermijn voor deze aanvraag is begonnen op 11 mei 2023. Verweerder heeft de beslistermijn van 90 dagen met drie maanden verlengd op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder had daarom uiterlijk op 9 november 2023 een besluit moeten nemen. De termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen is verstreken zonder dat er een besluit is genomen. Eiseres heeft verweerder op 10 november 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 28 november 2023 is het beroep ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep twee weken verstreken, zodat het beroep in zoverre ontvankelijk is. Het beroep is kennelijk gegrond.
4. De rechtbank volgt niet het standpunt van verweerder dat er in dit geval sprake is van samenhang met een ander beroep tegen het niet tijdig beslissen. Eiseres wil namelijk verblijven bij haar meerderjarige dochter (referent) en namens haar is daarom een aanvraag gedaan voor een mvv in de procedure toegang en verblijf. Daarnaast heeft referent een zogenaamde nareisaanvraag ingediend voor haar echtgenoot en haar kinderen. Ook al is er in dit geval sprake van gezinsleden die tegelijkertijd een aanvraag hebben ingediend voor verblijf bij dezelfde referent, laat dit onverlet dat aan een ander toetsingskader moet worden getoetst.
5. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
6. Om te bepalen welke termijn verweerder moet worden gegund om alsnog tot een besluit te komen, wordt de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) als uitgangspunt genomen. In deze uitspraak is geoordeeld dat de te bepalen nadere beslistermijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort mag zijn. De rechtbank is zich ervan bewust dat deze uitspraak in de eerste plaats betrekking heeft op de beoordeling van het beroep tegen het uitblijven van een besluit op een asielaanvraag. Omdat ook in reguliere zaken de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt en deze niet zonder meer mag worden opgeofferd aan de voorgeschreven snelheid, is er echter geen aanleiding om in zaken die betrekking hebben op een reguliere mvv-aanvraag anders te oordelen.
7. Verweerder heeft in zijn verweerschrift de rechtbank verzocht om een nadere beslistermijn van zestien weken na de uitspraak. De rechtbank acht dat niet onredelijk. Zij zal daarom bepalen dat verweerder binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend moet maken.
8. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eiseres verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
9. De rechtbank stelt vast dat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken, zodat verweerder aan eiseres € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd.
10. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen zestien weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de voor eiseres ingediende aanvraag;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50 (vierhonderdzevenendertig euro en vijftig cent);
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.