ECLI:NL:RBDHA:2024:366

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
NL23.25526
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een besluit en verbeurde dwangsom in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Minister van Buitenlandse Zaken. De eiser had op 9 februari 2023 een visum kort verblijf aangevraagd om zijn verloofde in Nederland te bezoeken. Het bezwaar van de eiser tegen de afwijzing van zijn visumaanvraag werd aanvankelijk ongegrond verklaard bij het bestreden besluit I op 22 augustus 2023. Echter, op 4 december 2023 trok de verweerder dit besluit in en verklaarde het bezwaar van de eiser gegrond bij het bestreden besluit II op 5 december 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder niet tijdig had beslist op het bezwaarschrift, waardoor er een dwangsom verschuldigd was. De rechtbank oordeelde dat de verweerder de volledige dwangsom van € 1442 moest betalen, omdat de beslistermijn op 5 december 2023 al ruimschoots was verstreken. Daarnaast werd de verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1312,50 en het griffierecht van € 184. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.25526

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Epema en mr. J.W.A.M. Schilperoort).

Procesverloop

Bij besluit van 22 augustus 2023 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Op 4 december 2023 heeft verweerder het bestreden besluit I ingetrokken en daarbij vermeld dat uiterlijk voor de geplande zitting van 7 december 2023 een nieuw besluit zal worden genomen.
Op 5 december 2023 heeft verweerder een nieuw besluit genomen (bestreden besluit II) en daarbij het bezwaar van eiser gegrond verklaard.
Eiser heeft zijn beroep gehandhaafd.
Met toestemming van partijen is op grond van artikel 8:57 van de Awb [1] het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Op 7 december 2023 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] . Op 9 februari 2023 heeft eiser verzocht om een visum kort verblijf. Eiser wenst graag zijn verloofde, [naam 2] , in Nederland te bezoeken.
2. Bij bestreden besluit I is het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van de visumaanvraag ongegrond verklaard. Op 4 december 2023 heeft verweerder dit besluit ingetrokken en daarbij verklaard bereid te zijn om de proceskosten ter hoogte van € 837 te vergoeden aan eiser.
3. Bij bestreden besluit II is het bezwaar van eiser door verweerder gegrond verklaard en meegedeeld dat er zal worden overgegaan tot afgifte van een enkelvoudig visum voor kort verblijf. Daarnaast heeft verweerder bevestigd dat niet tijdig is beslist op het bezwaarschrift en er een dwangsom is verschuldigd. Verweerder is daarbij uitgegaan van de volgende gegevens voor de berekening van de hoogte van de dwangsom. De ingebrekestelling is op 22 juli 2023 ontvangen. Vanaf twee weken na die datum, op 6 augustus 2023, moet verweerder een dwangsom betalen als er dan nog niet is beslist. Op 22 augustus 2023 heeft verweerder het bestreden besluit I genomen. Op grond van artikel 4:17, eerste, tweede en derde lid, van de Awb is verweerder een dwangsom ter hoogte van € 427 verschuldigd.
3. Eiser voert daartegen aan dat verweerder bij de berekening van de dwangsom ten onrechte uit is gegaan van 22 augustus 2023, de datum waarop bestreden besluit I is genomen. Bestreden besluit II is ten onrechte geantedateerd op 22 augustus 2023, want het besluit is pas op 5 december 2023 door verweerder genomen. Derhalve is verweerder de volledige dwangsom van € 1442 verschuldigd op grond van artikel 4:17, eerste lid van de Awb. Verder verzoekt eiser om een hogere proceskostenveroordeling dan door verweerder aangeboden, op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), omdat het beroep zich richt tegen twee besluiten. Daarnaast dient verweerder het griffierecht te vergoeden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder hangende het beroep het bestreden besluit II heeft genomen. Bij dit besluit is een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van eiser mede betrekking op het bestreden besluit II.
5. Het bestreden besluit I is ingetrokken. Het beroep voor zover gericht tegen dit besluit zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Bij bestreden besluit II is het bezwaar van eiser gegrond verklaard en zijn aanvraag om een visum kort verblijf ingewilligd. Met de inwilliging van deze aanvraag is aan het beroep van eiser tegemoet gekomen. Het beroep beperkt zich tot de beoordeling van de hoogte van de verbeurde dwangsom, de proceskostenveroordeling en het griffierecht.
6. Uit de uitspraak van de Afdeling [2] van 11 januari 2023 [3] volgt dat verweerder bij het intrekken van een besluit hangende beroep, zijn besluit meteen moet vervangen door een nieuw besluit, om te voorkomen dat hij in verzuim is tijdig een besluit te nemen op de aanvraag. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 4 december 2023 het bestreden besluit I heeft ingetrokken en niet meteen een nieuw besluit heeft genomen. Immers, het bestreden besluit II is genomen op 5 december 2023. Dat deze door verweerder is geantedateerd op 22 augustus 2023 laat onverlet dat het besluit is genomen op 5 december 2023 en dat moment is voor de rechtbank leidend. Na een intrekking wordt de procedure voortgezet naar de stand van zaken waarin de procedure zich ten tijde van het nemen van het later ingetrokken besluit bevond. Gelet daarop heeft verweerder niet binnen de voor het nemen van een besluit gestelde termijn op de aanvraag beslist. De beslistermijn was op 5 december 2023 al ruimschoots verstreken. De rechtbank ziet zich in dit oordeel gesteund door de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2020. [4]
7. De hoogte van de dwangsom stelt de rechtbank vervolgens als volgt vast. Eiser heeft verweerder op 22 juli 2023 in gebreke gesteld. Dit betekent dat verweerder tot uiterlijk 6 augustus 2023 een besluit kon nemen, zonder een dwangsom te verbeuren. Verweerder is tot en met de dag van het besluit van 5 december 2023, dus meer dan tweeënveertig dagen in gebreke geweest om een besluit te nemen. Dit betekent dat verweerder het maximaal aantal dagen dwangsom verbeurd heeft. De dwangsom voor de eerste veertien dagen bedraagt € 322 (14 x € 23), voor de daaropvolgende veertien dagen € 490 (14 x € 35) en voor de overige laatste dagen € 630 (14 x € 45). De door verweerder verbeurde dwangsom bedraagt dus in totaal € 1442.
8. Omdat niet tijdig is beslist ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Verschuldigdheid van de proceskosten staat blijkens de brief van verweerder van 4 december 2023 ook niet ter discussie. De rechtbank ziet echter aanleiding voor een hogere proceskostenveroordeling omdat eiser een beroepschrift heeft ingediend tegen bestreden besluit 1 en een aanvullend beroepschrift tegen bestreden besluit II. Op grond van het Bpb stelt de rechtbank de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor het indienen van het aanvullend beroepschrift met een waarde per punt van € 875 met een wegingsfactor 1). Daarnaast moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een bestuurlijke dwangsom van € 1442 (veertienhonderd tweeënveertig) verschuldigd is;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 1312,50 (dertienhonderdtwaalf euro en vijftig cent);
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.