ECLI:NL:RBDHA:2024:3731

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
SGR 24/1053
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening WIA-uitkering wegens gebrek aan spoedeisend belang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. B.B.A. Willering, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat haar WIA-uitkering per 1 januari 2024 zou worden stopgezet. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij in een acute sociale en financiële noodsituatie zou verkeren door het niet uitbetalen van haar uitkering.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang aanwezig was. Volgens artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan een voorlopige voorziening alleen worden getroffen als er sprake is van onverwijlde spoed. In deze zaak was er geen onomkeerbare situatie of acute financiële nood, aangezien verzoekster niet had aangetoond dat zij in een noodsituatie verkeerde. De voorzieningenrechter merkte op dat verzoekster haar stellingen niet had onderbouwd met bewijsstukken en dat het onbekend was of zij een bijstandsuitkering had aangevraagd.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen enkel spoedeisend belang was en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/1053

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 maart 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. B.B.A. Willering),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. T. Eversteijn).

Procesverloop

In het besluit van 3 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder bepaald dat de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) van verzoekster per 1 januari 2024 wordt stopgezet en de toeslag op die uitkering wordt beëindigd. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
3. Verzoekster voert aan dat zij door het niet uitbetalen van haar WIA-uitkering en toeslag in een acute sociale en financiële noodsituatie verkeert. Zij geeft aan dat zij niet in staat is om in haar eerste levensbehoefte te voorzien nu zij verstoken is van enig inkomen en zij ook niet over vermogen beschikt. Op 22 februari 2024 heeft de voorzieningenrechter verzoekster verzocht om te onderbouwen (zo mogelijk met stukken) welke spoedeisende belangen het treffen van een voorlopige voorziening vereisen. Hierbij is uitdrukkelijk gevraagd of verzoekster kan aangeven of zij al een bijstandsaanvraag heeft gedaan en, zo nee, waarom niet. In reactie daarop heeft verzoekster aangegeven dat zij geen bijstandsuitkering heeft aangevraagd omdat zij van mening is dat zij een WIA-uitkering moet krijgen.
4. Verweerder heeft aangegeven dat verzoekster niet heeft onderbouwd dat er sprake zou zijn van een acute financiële noodsituatie. Het is bijvoorbeeld onbekend of verzoekster een bijstandsuitkering heeft aangevraagd.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster haar stellingen in het geheel niet heeft onderbouwd met stukken, zodat de voorzieningenrechter van oordeel is dat er geen sprake is van een acute noodsituatie.
6. De conclusie is dat er geen enkel spoedeisend belang is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.