ECLI:NL:RBDHA:2024:3731
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening WIA-uitkering wegens gebrek aan spoedeisend belang
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. B.B.A. Willering, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat haar WIA-uitkering per 1 januari 2024 zou worden stopgezet. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij in een acute sociale en financiële noodsituatie zou verkeren door het niet uitbetalen van haar uitkering.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang aanwezig was. Volgens artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan een voorlopige voorziening alleen worden getroffen als er sprake is van onverwijlde spoed. In deze zaak was er geen onomkeerbare situatie of acute financiële nood, aangezien verzoekster niet had aangetoond dat zij in een noodsituatie verkeerde. De voorzieningenrechter merkte op dat verzoekster haar stellingen niet had onderbouwd met bewijsstukken en dat het onbekend was of zij een bijstandsuitkering had aangevraagd.
De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen enkel spoedeisend belang was en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.