ECLI:NL:RBDHA:2024:3821

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
NL23.34573
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een asielaanvraag en de gevolgen van nieuwe bewijsstukken

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 21 maart 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag beoordeeld. Eiseres, van Eritrese nationaliteit, had op 5 november 2021 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, die door de staatssecretaris op 30 oktober 2023 niet-ontvankelijk werd verklaard. De staatssecretaris legde eiseres ook een inreisverbod van twee jaar op. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend die op 12 augustus 2020 was afgewezen, en het beroep daartegen was op 23 oktober 2020 ongegrond verklaard.

De rechtbank behandelt het beroep en concludeert dat de staatssecretaris ten onrechte heeft gesteld dat de door eiseres overgelegde documenten geen nieuwe elementen bevatten die relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank oordeelt dat de originele documenten, die eiseres bij haar huidige aanvraag heeft overgelegd, meer bewijswaarde hebben dan de eerder ingediende kopieën. De staatssecretaris had deze documenten moeten beschouwen in het kader van de ontvankelijkheid van de aanvraag.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Eiseres krijgt ook een proceskostenvergoeding van € 1.750,- toegewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.34573

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. A.J. de Boer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres. Zij heeft op 5 november 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 30 oktober 2023 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de staatssecretaris eiseres een inreisverbod van twee jaar opgelegd.
1.1.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.34574, op 1 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkheidsverklaring van de aanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Inleiding
4. Eiseres stelt van Eritrese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2002. Eiseres heeft eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft deze aanvraag bij besluit van 12 augustus 2020 afgewezen, omdat hij de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst ongeloofwaardig heeft bevonden. Als gevolg daarvan, heeft de staatssecretaris de gestelde problemen ook ongeloofwaardig geacht. Het beroep van eiseres tegen dat besluit is op 23 oktober 2020 ongegrond verklaard. [1] Het hoger beroep is op 15 december 2020 ongegrond verklaard. [2] Dit besluit staat daarmee in rechte vast.
5. Op 25 juni 2020 heeft eiseres opnieuw een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. Aan deze aanvraag heeft eiseres nieuwe documenten ten grondslag gelegd om haar identiteit, Eritrese nationaliteit en herkomst te onderbouwen. Eiseres heeft in de procedure van haar eerste aanvraag al een kopie van haar doopakte en schoolcertificaat overgelegd, maar bij de huidige aanvraag heeft zij haar originele doopakte en schoolcertificaat overgelegd. Daarnaast heeft eiseres een document van de Eritrese ambassade in Nederland overgelegd.
5.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiseres geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Hij heeft dit gedaan onder verwijzing naar het hierboven genoemde besluit van 12 augustus 2020. Hij heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Onderzoek documenten
6. De originele doopakte en het originele schoolcertificaat zijn onderzocht door Bureau Documenten. Uit de verklaring van onderzoek volgt dat met betrekking tot de doopakte geen uitspraken kunnen worden gedaan over de echtheid, opmaak en afgifte vanwege het beschikbare vergelijkingsmateriaal. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is. Het originele schoolcertificaat is mogelijk echt bevonden, maar over de opmaak en afgifte kon geen uitspraak worden gedaan. Er is daarom niet vastgesteld of het document inhoudelijk juist is. Het document van de Eritrese ambassade in Den Haag is origineel bevonden, maar ook over dit document kan geen uitspraak worden gedaan over de opmaak, afgifte en inhoud.
Toetsingskader
7. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door haar overgelegde documenten niet aan te merken zijn als relevante nieuwe elementen en bevindingen. De staatssecretaris is bij zijn beoordeling uitgegaan van een onjuist toetsingskader.
7.1.
De rechtbank stelt voorop dat de beoordeling van de ontvankelijkheid van een opvolgende aanvraag bestaat uit twee fases. [3] In fase één dient de staatssecretaris te onderzoeken of er nieuwe elementen of bevindingen naar voren zijn gebracht.
7.2.
Het is tussen partijen niet in geschil dat de verklaring van de ambassade van 14 juni 2023 een nieuw element of bevinding is. Dit document dateert immers van na de eerste asielaanvraag. Met betrekking tot de originele doopakte en het schoolcertificaat is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris ten onrechte heeft gesteld dat dit geen nieuwe elementen of bevindingen zijn. Hoewel deze documenten bij de vorige asielaanvraag, en dus ook door de rechtbank, al zijn betrokken in de beoordeling, ging het in die procedure om kopieën van de documenten. Aan originele documenten komt echter een andere bewijswaarde toe dan aan kopieën van documenten en deze kunnen zodoende meer gewicht in de schaal leggen. Dat heeft de gemachtigde van de staatssecretaris op de zitting ook erkend. Over de originele documenten heeft de rechtbank in de uitspraak van 23 oktober 2020 geen oordeel gegeven; deze waren namelijk nog niet overgelegd. De staatssecretaris kan daarom in het kader van de originele documenten niet verwijzen naar het oordeel van de rechtbank in deze uitspraak, omdat niet op voorhand kan worden vastgesteld of de rechtbank hetzelfde had geoordeeld wanneer in deze procedure de originele documenten waren overgelegd.
7.3.
In fase twee dient de staatssecretaris te beoordelen of deze nieuwe elementen of bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling voor internationale bescherming in aanmerking komt. Dit staat in artikel 40, derde lid, van de Procedurerichtlijn. Dit artikel is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in artikel 30a, eerste lid, onder d, van de Vw 2000. Daarin staat dat het erom gaat of nieuwe elementen of bevindingen relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Zoals de Afdeling in zijn uitspraak van 15 september 2022 [4] heeft geoordeeld, kent de Nederlandse wetgeving dus een minder streng ontvankelijkheidscriterium dan is neergelegd in de Procedurerichtlijn. Daarom dient de staatssecretaris in fase twee te beoordelen of de door eiseres overgelegde documenten relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Dat de staatssecretaris dit beoordelingskader hanteert, is ook bevestigd in een Informatiebericht en een Werkinstructie. [5] Hierin staat ook dat het relevantiecriterium een minder streng criterium is en dat dit naar verwachting ertoe leidt dat meer opvolgende aanvragen ontvankelijk zullen worden verklaard. Ook staat hierin dat als de niet-ontvankelijkverklaring is gebaseerd op het verkeerde criterium, dit moet worden gerepareerd.
7.4.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in dit geval het verkeerde toetsingskader heeft gebruikt, omdat zowel in het voornemen, als het bestreden besluit is beoordeeld of de door eiseres overgelegde documenten de kans op internationale bescherming aanzienlijk groter maken. Dit heeft de gemachtigde van de staatssecretaris op de zitting ook erkend. De staatssecretaris heeft dit in het verweerschrift niet gerepareerd. De gemachtigde van de staatssecretaris heeft immers erkend dat ook hierin, naar aanleiding van het arrest LH, is beoordeeld of de door eiseres overgelegde documenten de kans op internationale bescherming aanzienlijk groter maken. Echter had de staatssecretaris, gelet op de uitspraak van de Afdeling, het Informatiebericht en de Werkinstructie, moeten beoordelen of de documenten relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag van eiseres.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank ziet geen mogelijkheden om het geschil finaal te beslechten. De staatssecretaris zal daarom binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Hierbij merkt de rechtbank ten overvloede op dat de staatssecretaris zorgvuldig dient te kijken naar de documenten en verklaringen van eiseres als geheel en of zij daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat zij de Eritrese nationaliteit heeft.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor haar proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraag € 1.750,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Er zijn verder geen kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag, zp. Groningen, 23 oktober 2020, NL20.15626.
2.ABRvS 15 december 2020, 202005799/1 /V2.
3.Zie in dit verband het arrest van het Hof van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478 (
4.ABRvS 15 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2699.
5.IB 2022/91 en WI 2023/7.