Op 19 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen C. Prachanan en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, met zaaknummer AWB 23-10898. Verzoeker, C. Prachanan, heeft een verzoek ingediend om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten, nadat hij zijn beroep had ingetrokken. Dit beroep was ingetrokken naar aanleiding van een besluit van de staatssecretaris op 10 november 2023, waarin zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) werd ingewilligd. De rechtbank heeft de staatssecretaris de gelegenheid gegeven om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, waarop de staatssecretaris aangaf dat er geen aanleiding was voor een dergelijke veroordeling.
De rechtbank heeft zonder zitting uitspraak gedaan en het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen. De rechtbank overweegt dat, hoewel de staatssecretaris tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoeker, er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Dit is omdat het beroepschrift niet is ingediend door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent en er verder geen proceskosten zijn aangetoond die voor vergoeding in aanmerking komen volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank heeft het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen.
Daarnaast heeft de rechtbank opgemerkt dat de staatssecretaris verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden, en dat verzoeker zich hiervoor tot de staatssecretaris moet wenden. De uitspraak is gedaan door mr. M.W. de Jonge, rechter, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.