In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een verblijfsvergunning met het verblijfsdoel humanitair niet-tijdelijk heeft aangevraagd. De aanvraag is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op 28 augustus 2023, waarop verzoeker bezwaar heeft gemaakt. Beide partijen hebben toestemming verleend om de zaak buiten zitting af te doen.
Verzoeker, geboren in 1962 en van Ghanese nationaliteit, verblijft sinds 1990 in Nederland en heeft hier een privéleven opgebouwd. Hij heeft eerder in 2018 een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend, die ook is afgewezen. De staatssecretaris concludeerde dat er geen nieuwe feiten waren in de huidige aanvraag, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat dit onterecht is. De overgelegde medische stukken, hoewel niet recent, wijzen op medische klachten die na de eerdere afwijzing zijn ontstaan. Daarnaast zijn er nieuwe maatschappelijke activiteiten van verzoeker die hij heeft onderbouwd in zijn aanvraag.
De voorzieningenrechter overweegt dat, wanneer er bezwaar is gemaakt tegen een besluit, hij op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed dat vereist. In dit geval heeft de staatssecretaris zich niet verzet tegen de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst de rechtsgevolgen van het besluit van 28 augustus 2023 totdat op het bezwaar van verzoeker is beslist. Tevens veroordeelt de voorzieningenrechter de staatssecretaris in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 875,-.