ECLI:NL:RBDHA:2024:3838

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
NL23.26215
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het bestuursrecht betreffende verblijfsvergunning op humanitaire gronden

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een verblijfsvergunning met het verblijfsdoel humanitair niet-tijdelijk heeft aangevraagd. De aanvraag is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op 28 augustus 2023, waarop verzoeker bezwaar heeft gemaakt. Beide partijen hebben toestemming verleend om de zaak buiten zitting af te doen.

Verzoeker, geboren in 1962 en van Ghanese nationaliteit, verblijft sinds 1990 in Nederland en heeft hier een privéleven opgebouwd. Hij heeft eerder in 2018 een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend, die ook is afgewezen. De staatssecretaris concludeerde dat er geen nieuwe feiten waren in de huidige aanvraag, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat dit onterecht is. De overgelegde medische stukken, hoewel niet recent, wijzen op medische klachten die na de eerdere afwijzing zijn ontstaan. Daarnaast zijn er nieuwe maatschappelijke activiteiten van verzoeker die hij heeft onderbouwd in zijn aanvraag.

De voorzieningenrechter overweegt dat, wanneer er bezwaar is gemaakt tegen een besluit, hij op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed dat vereist. In dit geval heeft de staatssecretaris zich niet verzet tegen de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst de rechtsgevolgen van het besluit van 28 augustus 2023 totdat op het bezwaar van verzoeker is beslist. Tevens veroordeelt de voorzieningenrechter de staatssecretaris in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 875,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.26215

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , V-nummer: [v-nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. H.A. de Graaf),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning met het verblijfsdoel humanitair niet-tijdelijk.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 28 augustus 2023 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Beide partijen hebben toestemming verleend om de zaak buiten zitting af te doen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoeker is geboren op [geboortedatum] 1962 en heeft de Ghanese nationaliteit. Hij stelt al sinds 1990 in Nederland te verblijven en hier privéleven te hebben opgebouwd. Verzoeker heeft daarom een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning met het verblijfsdoel humanitair niet-tijdelijk om zijn privéleven in Nederland te kunnen uitoefenen op grond van artikel 8 van het EVRM. [1]
3. Verzoeker heeft in 2018 ook een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend voor het verblijfsdoel privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM. Deze aanvraag is door verweerder afgewezen. Verweerder heeft geconcludeerd dat verzoeker in zijn huidige aanvraag geen nieuwe feiten heeft vermeld. [2] Hetgeen hij heeft aangevoerd is al in de vorige procedure beoordeeld. Over de medische situatie van verzoeker heeft verweerder opgemerkt dat de overgelegde medische stukken niet recent zijn en dat niet is gesteld of gebleken van gewijzigde medische omstandigheden.
Wat vindt verzoeker in de voorzieningenprocedure?
4. Verweerder heeft ten onrechte gesteld dat er geen nieuwe feiten zijn gemeld bij de huidige aanvraag. Hoewel de overgelegde medische stukken niet geheel actueel zijn, duiden zij wel op medische klachten ná de datum van het vorige afwijzende besluit in 2018. Bovendien is er sprake van nieuwe maatschappelijke activiteiten van verzoeker, die hij in de aanvraag uitgebreid heeft onderbouwd. Verzoeker verzoekt de rechtbank daarom om de rechtsgevolgen van het besluit op te schorten.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
5. Wanneer voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [3] De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
6. Bij brief van 8 februari 2024 heeft verweerder aangegeven zich niet te verzetten tegen toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. Reeds gelet hierop wordt de gevraagde voorlopige voorziening getroffen.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe.
8. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 875,-. [4]

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe in die zin dat de rechtsgevolgen van het besluit van 28 augustus 2023 worden opgeschort totdat op verzoekers bezwaar is beslist;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Zie artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.
4.1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1.