ECLI:NL:RBDHA:2024:3840

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
AWB 23/13039
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag en beroep gegrond verklaard wegens onvoldoende motivering van verweerder

Op 21 februari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, een Pakistaanse vrouw, en de Minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had een visum voor kort verblijf aangevraagd om haar broer in Nederland te bezoeken, maar haar aanvraag werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de visumaanvraag onvoldoende was gemotiveerd. Verweerder had niet aangetoond dat eiseres niet tijdig zou terugkeren naar Pakistan, ondanks dat zij sterke sociale banden had met haar land van herkomst, waaronder een echtgenoot en twee minderjarige kinderen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht en proceskosten aan eiseres moesten worden vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verweerder om een zorgvuldige afweging te maken van zowel economische als sociale bindingen van de aanvrager.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/13039

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

[eiseres] , V-nummer: [V-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. Singh),
en

De Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Ulutas).

Procesverloop

Met het besluit van 25 oktober 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Met het bestreden besluit van 2 november 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 21 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de broer van eiseres [referent] (referent) en de gemachtigde van verweerder.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank op 21 februari 2024 direct mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.374,- aan proceskosten aan eiseres.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1984 en heeft de Pakistaanse nationaliteit. Op 4 november 2022 heeft zij een visum kort verblijf aangevraagd met als doel verblijf bij referent voor de periode van 21 december 2022 tot 3 januari 2023.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard en daarmee de afwijzing van de visumaanvraag gehandhaafd, omdat niet vastgesteld kan worden dat eiseres voor het verstrijken van haar visum terug zal keren naar haar land van herkomst. Het is namelijk niet gebleken dat eiseres economische banden heeft met haar land van herkomst. Dat eiseres een sterke sociale binding heeft met het land van herkomst, waarborgt volgens verweerder niet zonder meer dat eiseres tijdig zal terugkeren naar Pakistan.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiseres stelt dat verweerder het bezwaar niet kennelijk ongegrond heeft mogen verklaren omdat verweerder één van de afwijzingsgronden uit het primaire besluit niet in stand heeft gehouden in het bestreden besluit. Verder stelt eiseres dat de overwegingen van verweerder met betrekking tot de economische binding van eiseres alleen oneigenlijke en subjectieve argumenten zijn en er onvoldoende rekening is gehouden met de situatie van eiseres in haar land van herkomst. Ook heeft verweerder bewijsstukken die eiseres heeft ingediend niet op de juiste wijze bij de beoordeling betrokken. Daarnaast stelt eiseres dat zij sterke sociale banden heeft met haar land van herkomst, die een zwakke economische binding zouden kunnen compenseren en die haar tijdige terugkeer waarborgen. Zij heeft in Pakistan namelijk een echtgenoot en twee minderjarige zoons.
4. De rechtbank stelt voorop dat uit het arrest Koushkaki van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862, volgt dat de autoriteiten bij het onderzoek van een visumaanvraag over een ruime beoordelingsruimte beschikken met betrekking tot de toepassingsvoorwaarden van (onder andere) artikel 32, eerste lid, van de Visumcode en de beoordeling van de relevante feiten, om te bepalen of een van de weigeringsgronden aan de aanvrager kan worden tegengeworpen. Dit betekent dat de rechtbank het standpunt van verweerder dat een weigeringsgrond zich voordoet slechts terughoudend kan toetsen.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder mogen beslissen dat de economische binding van eiseres met Pakistan onvoldoende is aangetoond, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij daadwerkelijk werkzaam is en een structureel en substantieel inkomen genereert uit haar eigen bedrijf ‘ [naam] ’.
6. Anders dan verweerder heeft betoogd, betekent het ontbreken van een economische binding niet dat daardoor een tijdige terugkeer naar Pakistan onvoldoende gewaarborgd is. Een tijdige terugkeer is namelijk niet slechts voldoende gewaarborgd als er én een (substantiële) economische binding én een (substantiële) sociale binding is met het land van herkomst bestaat, maar kan ook voldoende zijn gewaarborgd door alleen een voldoende sterke sociale binding (of alleen een voldoende sterke economische binding) met het land van herkomst.
7. Niet in geschil is dat eiseres een echtgenoot en twee minderjarige kinderen heeft, die achterblijven in Pakistan. Dit levert een sterke sociale binding met het land van herkomst op, hetgeen door verweerder ook is erkend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom deze sterke sociale binding met het land van herkomst een tijdige terugkeer niet kan waarborgen. Het bestreden besluit kan daarom niet in stand blijven.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Dit betekent dat eiseres gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
9. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.374,-.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2024 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van N.J. Biswane, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.