ECLI:NL:RBDHA:2024:3851
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening tijdelijke bescherming in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan op het verzoek van een verzoekster die tijdelijke bescherming geniet. Het bestreden besluit, dat op 21 februari 2024 is genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, houdt in dat de tijdelijke bescherming van verzoekster eindigt op 4 maart 2024. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij haar tijdelijke bescherming en de bijbehorende voorzieningen kan behouden tijdens de behandeling van het beroep.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten zitting uitspraak gedaan. De rechter oordeelt dat het beëindigen van de tijdelijke bescherming verzoekster zou uitsluiten van de rechten die aan deze status zijn verbonden, wat een situatie van onverwijlde spoed met zich meebrengt. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van verzoekster om de voorzieningen te behouden zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris om deze per 4 maart 2024 te beëindigen.
Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en het bestreden besluit geschorst totdat er uitspraak is gedaan op het beroep. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die zijn vastgesteld op € 875, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.