ECLI:NL:RBDHA:2024:3858
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening tijdelijke bescherming Oekraïense verzoeker
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 14 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. De verzoeker, een Oekraïense burger, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming zou eindigen op 4 maart 2024. De verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij zijn tijdelijke bescherming en de bijbehorende voorzieningen zou kunnen behouden tijdens de behandeling van zijn beroep.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er sprake is van onverwijlde spoed, omdat het eindigen van de tijdelijke bescherming zou betekenen dat de verzoeker geen aanspraak meer kan maken op de rechten die verbonden zijn aan zijn status. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen, omdat het belang van de verzoeker om de voorzieningen te behouden zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris om deze per direct te beëindigen.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 875, voor de door een derde verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.