ECLI:NL:RBDHA:2024:3982

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
23/2160
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens verstoorde arbeidsverhouding en onvoldoende herplaatsingsonderzoek binnen de politieorganisatie

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van verweerder om haar eervol ontslag te verlenen vanwege een onherstelbaar verstoorde arbeidsrelatie. Het primaire besluit werd op 17 juni 2022 genomen, en het bestreden besluit volgde op 8 februari 2023. De rechtbank heeft het beroep op 4 september 2023 behandeld, waarbij partijen de gelegenheid kregen om te onderzoeken of herplaatsing mogelijk was. Echter, partijen kwamen niet tot een minnelijke regeling, en de rechtbank sloot het onderzoek.

Eiseres, sinds augustus 1997 in dienst bij de politie, werkte in het team Internationaal Rechtshulp Centrum. Ze stelde dat ze niet goed werd begeleid en dat er een onveilige werkomgeving was, wat leidde tot ziekmeldingen en een re-integratietraject. Verweerder oordeelde dat eiseres zich niet constructief opstelde en verleende haar eervol ontslag. De Bezwaaradviescommissie concludeerde dat er een verstoorde arbeidsrelatie was, maar dat verweerder onvoldoende had onderzocht of herplaatsing mogelijk was.

De rechtbank oordeelt dat verweerder niet bevoegd was om eiseres eervol ontslag te verlenen, omdat onvoldoende was gemotiveerd dat herplaatsing niet mogelijk was. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van eiseres worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij ontslagbesluiten en de noodzaak om herplaatsingsmogelijkheden te onderzoeken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2160

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.C. van Meppelen Scheppink),
en

de korpschef van de politie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.J.M. Suijs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van verweerder om haar eervol ontslag te verlenen vanwege een onherstelbaar verstoorde arbeidsrelatie. [1]
1.1.
Verweerder heeft dit besluit (het primaire besluit) op 17 juni 2022 genomen. Met het bestreden besluit van 8 februari 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 september 2023 op zitting behandeld. Aan de zijde van eiseres hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van eiseres. Aan de zijde van verweerder hebben deelgenomen: de gemachtigde van verweerder, ondersteund door mr. F. Dal.
1.3.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om partijen de gelegenheid te geven te onderzoeken of eiseres elders binnen de organisatie van de politie kan worden herplaatst. Afhankelijk van het resultaat hiervan zou het beroep al dan niet kunnen worden ingetrokken. Uit de stukken die de rechtbank nadien heeft ontvangen blijkt echter dat partijen niet alsnog zijn gekomen tot een minnelijke regeling. Nadat geen van partijen te kennen heeft gegeven een nadere zitting te wensen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. De stukken die partijen na de schorsing van het onderzoek hebben overlegd worden door de rechtbank in deze uitspraak verder buiten beschouwing gelaten.

Beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
Eiseres was sinds augustus 1997 in dienst bij de politie. Vanaf oktober 2019 was zij werkzaam in de functie van [functie] bij het team Internationaal Rechtshulp Centrum (hierna: het IRC) van de Landelijke Eenheid. Volgens eiseres werd zij ten tijde van haar inwerkperiode niet goed begeleid en zat zij regelmatig zonder werk. Bovendien stelt ze dat er sprake was van een onveilige werkomgeving en dat ze zich daarom meerdere keren heeft ziekgemeld. Hierdoor is eiseres uiteindelijk terecht gekomen in een re-integratietraject. Verweerder meent dat eiseres zich ten tijde van dit re-integratietraject niet constructief heeft opgesteld. Uiteindelijk heeft verweerder eiseres eervol ontslag verleend vanwege een onherstelbaar verstoorde arbeidsrelatie.
2.2.
Het door eiseres tegen het primaire besluit ingediende bezwaarschrift is vervolgens in behandeling genomen door de Bezwaaradviescommissie HRM (hierna: de commissie). De commissie is tot de conclusie gekomen dat er sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie en dat niet is gebleken dat verweerder hier een overwegend aandeel in heeft gehad. Desondanks heeft de commissie gesteld dat verweerder niet voldoende heeft onderzocht of herplaatsing van eiseres elders in de organisatie mogelijk was ten tijde van het ontslag. Volgens de commissie hoeft een re-integratietraject hieraan niet in de weg te staan. De commissie heeft verweerder dan ook geadviseerd om het bezwaarschrift van eiseres gegrond te verklaren en het primaire besluit met inachtneming van haar overwegingen te herroepen.
2.3.
In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit aangevuld met de motivering dat van inspanningen tot herplaatsing elders binnen de organisatie ten tijde van het ontslag geen resultaat was te verwachten. Ter ondersteuning hiervan heeft verweerder een verklaring van mevrouw [naam] overlegd, in het verleden de leidinggevende van eiseres bij de afdeling [afdeling] binnen de Eenheid Den Haag. In deze verklaring stelt [naam] dat ook destijds sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding met eiseres en dat een herplaatsing door een nieuwe conflictsituatie ook toen niet heeft geleid tot een ander loopbaanperspectief. Het ontslagbesluit is dan ook in stand gebleven.
Wat vindt eiseres in beroep?
3.1.
Uit de enkele verklaring van [naam] kan volgens eiseres niet worden geconcludeerd dat herplaatsing elders binnen de organisatie van de politie niet mogelijk zou zijn. Verder stelt eiseres dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht door deze verklaring voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit niet aan eiseres voor te leggen. Voorts betoogt eiseres dat het ontslagbesluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
3.2.
Eiseres stelt zich subsidiair op het standpunt dat verweerder een overwegend aandeel heeft in het ontstaan van de verstoorde arbeidsrelatie. Verweerder dient in dat geval een aanvullende vergoeding uit te keren.
Wat vindt verweerder in beroep?
4. Verweerder stelt dat de verklaring van [naam] slechts de eindverklaring betreft, en dat hier verschillende verslagen aan ten grondslag liggen die de verstoorde arbeidsrelatie nader kunnen duiden. Voorts benadrukt verweerder dat er sprake is geweest van een lang traject met pogingen om deze arbeidsrelatie weer te herstellen, maar dat dit niet heeft geleid tot het gewenste resultaat.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Voor het ontslagbesluit geldt dat de in deze zaak toegepaste ontslaggrond kan worden toegepast als sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat het daardoor niet redelijk is om voortzetting van het dienstverband te verlangen. Dit betekent dat bij het nemen van het ontslagbesluit duidelijk moet zijn dat herplaatsing elders binnen de organisatie niet mogelijk is of dat van verdere inspanningen om een herplaatsing voor elkaar te krijgen geen resultaat te verwachten is. [2] Bij een dergelijk ontslag hoort dat de ontslagen politieambtenaar een redelijke financiële regeling krijgt. Deze regeling mag financieel gezien niet minder zijn dan de uitkering die zou worden ontvangen in geval van bijvoorbeeld een ontslag vanwege arbeidsongeschiktheid. [3] Deze financiële regeling kan onvoldoende zijn wanneer vast komt te staan dat verweerder een overwegend aandeel heeft gehad in het ontstaan en voortbestaan van de situatie die tot het ontslag heeft geleid. In dat geval ontstaat echter geen recht op een volledige schadevergoeding, maar om compensatie van dat aandeel. Daarbij is ook het aandeel van de ambtenaar van betekenis. [4]
6. Afgezien van het feit dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 7:9 van de Awb door de verklaring van [naam] voorafgaand aan het bestreden besluit niet aan eiseres voor te leggen, wordt eiseres gevolgd in haar betoog dat deze verklaring op zichzelf niet tot de conclusie hoeft te leiden dat er ook in de toekomst geen resultaat valt te verwachten van inspanningen tot herplaatsing elders binnen de politieorganisatie. De rechtbank overweegt dat verweerder met die conclusie miskent dat de politieorganisatie een grote organisatie betreft met verschillende eenheden. Voorts heeft eiseres er terecht op gewezen dat zij al sinds 1997 werkzaam is binnen de politieorganisatie en daarmee een lange staat van dienst heeft. Onder die omstandigheden had het op de weg van verweerder gelegen om concreet te onderzoeken of een herplaatsing elders binnen de politieorganisatie mogelijk zou zijn. Dit klemt te meer nu de commissie verweerder dit onderzoek in bezwaar heeft geadviseerd en eiseres te kennen heeft gegeven daar graag werkzaam te willen blijven. Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat in het besluit onvoldoende is gemotiveerd dat herplaatsing van eiseres binnen de politieorganisatie niet mogelijk was ten tijde van het ontslag. Verweerder was daarom niet bevoegd om eiseres eervol ontslag te verlenen.
7. Nu uit het voorgaande volgt dat verweerder niet bevoegd was om eiseres op basis van artikel 95 van het Barp eervol ontslag te verlenen, behoeft de subsidiaire beroepsgrond van eiseres dat verweerder een overwegend aandeel heeft gehad in het ontstaan van de verstoorde arbeidsverhouding geen bespreking.
Conclusie
8. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet geen mogelijkheden het geschil finaal te beslechten. Verweerder zal een nieuw besluit op het bezwaarschrift van eiseres moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarnaast moet verweerder de proceskosten van eiseres vergoeden. Deze worden begroot op € 1.674,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Tot slot moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit op het bezwaarschrift van eiseres te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-;
  • draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,- aan haar te vergoeden
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.P. Lindhout, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 95, eerste lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement (hierna: het Barp).
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB) van 26 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1289.
3.Zie artikel 95, tweede lid, van het Barp, in samenhang gelezen met artikel 97 van het Barp.
4.Zie de uitspraak van de CRvB van 7 oktober 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO1803.