ECLI:NL:RBDHA:2024:4026

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
NL24.4205 en NL24.4206
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Moldavische Roma op basis van discriminatie en risico op onderduiken

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 19 maart 2024, zijn de asielaanvragen van twee Moldavische Roma afgewezen. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hun aanvragen als ongegrond had bestempeld. De rechtbank heeft de beroepen behandeld op 7 maart 2024 in Breda. De eisers stelden dat zij problemen ondervinden door een familieruzie en dat hun Roma-etniciteit hen in Moldavië blootstelt aan discriminatie. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel de identiteit en herkomst van de eisers geloofwaardig zijn, er geen gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade is aangetoond. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet in aanmerking komen voor uitstel van vertrek op medische gronden, omdat zij geen recente medische stukken hadden overgelegd. Bovendien werd vastgesteld dat er een risico op onderduiken bestond, aangezien de eisers Nederland niet op de voorgeschreven wijze waren binnengekomen en geen vaste woon- of verblijfplaats hadden. De rechtbank volgde de argumenten van de staatssecretaris en verklaarde de beroepen ongegrond, zonder aanleiding te zien voor prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om voldoende bewijs te leveren voor hun claims en de rol van de staatssecretaris in het beoordelen van asielaanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.4205 en NL24.4206

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nr.] , eiser

[naam eiseres], V-nummer: [V-nr.] , eiseres
hierna gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Epema).

Procesverloop

Bij twee afzonderlijke besluiten van 29 januari 2024 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van eisers in de algemene asielprocedure afgewezen als ongegrond.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
De rechtbank heeft de beroepen op 7 maart 2024 op zitting behandeld in Breda. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] . Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] . Beiden stellen de Moldavische nationaliteit te hebben. Op 6 november 2023 hebben zij asielaanvragen ingediend in Nederland. Aan de asielaanvragen hebben zij ten grondslag gelegd dat zij problemen hebben vanwege een familieruzie.
2. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de asielaanvragen van eisers afgewezen als ongegrond. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers geloofwaardig. Ook acht verweerder geloofwaardig dat eisers problemen hebben vanwege een familieruzie. Dit leidt echter niet tot een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade. Dat eisers Roma zijn, leidt ook niet tot die conclusie. Verweerder heeft daarbij betrokken dat eisers hebben verklaard nooit problemen te hebben ondervonden vanwege hun Roma-etniciteit. Verweerder heeft verder overwogen dat eisers niet in aanmerking komen voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw, [1] omdat zij geen recente medische stukken hebben overgelegd en niet is gebleken dat zij momenteel onder medische behandeling staan in Nederland. Tegen eisers is een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn uitgevaardigd, omdat sprake is van een risico dat eisers zullen onderduiken. Verweerder heeft daartoe overwogen dat eisers Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen, dat zij geen vaste woon- of verblijfplaats hebben en ook niet beschikken over voldoende middelen van bestaan. Tot slot is aan eisers een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd.
3. Eisers voeren het volgende aan. Verweerder heeft ten onrechte overwogen dat eisers niet hebben onderbouwd dat de discriminatie van Roma in Moldavië op hen persoonlijk ziet. Roma ondervinden problemen in Moldavië en dat eisers tot deze groep behoren betekent zonder meer dat zij gediscrimineerd worden. Eisers wijzen er hierbij op dat Moldavië niet als veilig land van herkomst wordt aangemerkt vanwege de discriminatie van Roma aldaar. De armoede waarin eisers in Moldavië hebben geleefd is ook een gevolg van de achterstelling van de Romabevolking. Dit betreft dan ook niet slechts een sociaaleconomische omstandigheid. Verder voeren eisers aan dat verweerder ten onrechte een risico op onderduiking heeft geconstrueerd met de bedoeling om een inreisverbod uit te vaardigen. De drie gronden die verweerder daarvoor heeft genoemd, leiden niet tot een risico op onderduiken. De drie gronden zijn ook geen objectieve criteria zoals is vereist in de Terugkeerrichtlijn. Ter zitting hebben eisers verzocht hierover prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te stellen. Daarnaast heeft verweerder de medische stukken van eisers ten onrechte niet vertaald en voorgelegd aan het BMA. [2] Ook heeft verweerder nagelaten navraag te doen bij het COa. [3] Verweerder heeft dan ook niet zorgvuldig gehandeld volgens eisers.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Roma
4. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van discriminatie als daad van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Er is immers geen discriminatie waardoor eisers zo ernstig worden beperkt in hun bestaansmogelijkheden dat zij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kunnen functioneren in Moldavië. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat eisers vanwege het zijn van Roma een reëel risico lopen op ernstige schade. Daarbij is van belang dat eisers tijdens de gehoren hebben verklaard persoonlijk geen problemen te hebben ondervonden vanwege hun Roma-afkomst. Verweerder heeft ter zitting terecht aangevoerd dat uit de verklaringen van eisers blijkt dat zij hebben kunnen werken in Moldavië en dat zij medische behandelingen hebben gehad. Ook is gebleken dat zij een identiteitskaart hebben kunnen aanvragen. Dit duidt er niet op dat zij zich in Moldavië niet hebben kunnen handhaven. Uit de verklaring van eisers dat zij uit Moldavië zijn vertrokken omdat de medische behandeling daar geld kostte, volgt niet dat zij door discriminatie geen toegang hadden tot medische zorg. Eisers hebben voorts niet onderbouwd dat zij in armoede hebben geleefd vanwege hun Roma-afkomst.
Risico op onderduiken
5. Verweerder heeft de bevoegdheid om te bepalen dat een vreemdeling onmiddellijk moet terugkeren als er sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht. Het risico op onttrekking aan het toezicht kan worden aangenomen als zich ten minste twee gronden voordoen zoals beschreven in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb. [4]
6. Verweerder heeft terecht overwogen dat in het geval van eisers drie gronden van toepassing zijn, te weten dat eisers Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn ingereisd, dat zij geen vaste woon- of verblijfplaats hebben en dat zij niet beschikken over voldoende middelen van bestaan. Deze gronden zijn feitelijk juist. Dat is door eisers ook niet betwist. Verweerder heeft bij de drie gronden ook voldoende gemotiveerd waarom deze leiden tot een risico op onttrekking aan het toezicht. Daarmee is het risico op onttrekking aan het toezicht wat eisers betreft gegeven. Verweerder heeft daarom de vertrektermijn kunnen verkorten en terecht aan eisers een inreisverbod uitgevaardigd. [5]
7. De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat de drie gronden niet zijn aan te merken als objectieve criteria om aan te nemen dat een vreemdeling zich zal onttrekken aan het toezicht. In wat eisers hebben aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen dan de Afdeling [6] in de uitspraak van 25 maart 2020. [7] De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen. Er kan namelijk redelijkerwijs geen twijfel bestaan over de wijze waarop de opgeworpen vraag over de betrokken Unierechtelijke rechtsregels moet worden beantwoord. [8]
Medisch
8. Een vreemdeling kan op grond van artikel 64 van de Vw een verzoek indienen voor uitstel van vertrek wegens medische redenen. In paragraaf A3/7.2.4. van de Vc [9] zijn alle bewijsmiddelen opgenomen die een vreemdeling ter onderbouwing van de aanvraag voor uitstel van vertrek moet overleggen. Hierin is onder meer opgenomen dat de medische gegevens informatie moeten bevatten over de behandelaar en de aard van de ingezette of in te zetten behandeling. In paragraaf A3/7.2.6 van de Vc is vervolgens opgenomen dat de staatssecretaris het BMA niet verzoekt om een advies uit te brengen als de vreemdeling niet alle bewijsmiddelen of incomplete bewijsmiddelen overlegt. De Afdeling heeft eerder geoordeeld dat het hier van toepassing zijnde beleid redelijk is en dat de staatssecretaris de bewijslast voor de actuele medische situatie van de vreemdeling (geheel) bij de vreemdeling mag leggen. [10] De rechtbank ziet geen reden om daarover in deze zaken anders te oordelen.
9. Verweerder heeft geen aanleiding hoeven zien om een advies van het BMA aan te vragen. De onvertaalde medische stukken die eisers hebben overgelegd dateren van 2022. Verweerder heeft terecht overwogen dat deze stukken niet recent zijn en dat hieruit niet blijkt dat eisers onder medisch-specialistische behandeling in Nederland staan. Eisers worden ook niet gevolgd in hun betoog dat het aan verweerder was om de medische stukken te vertalen of navraag te doen bij het COa. Zoals immers uit de onder 8 genoemde jurisprudentie van de Afdeling blijkt, ligt de bewijslast van de medische situatie bij eisers. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld.
Conclusie
10. De beroepen zijn ongegrond.
11. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Bureau Medische Advisering.
3.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
4.Vreemdelingenbesluit 2000.
5.Op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw en artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Punt 16 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 6 oktober 1982, ECLI:EU:C:1982:335.
9.Vreemdelingencirculaire 2000.