Op 22 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een verzoeker die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was op 8 februari 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De staatssecretaris heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen de aanhouding van de behandeling van het beroep en de toewijzing van de voorlopige voorziening. De zitting van 13 maart 2024 is ingetrokken, omdat het verzoek kennelijk gegrond was.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, wat betekent dat de verzoeker niet mag worden uitgezet totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep. De staatssecretaris verzet zich tegen de veroordeling van de proceskosten, omdat de verklaring van geboorte pas in de beroepsfase is overgelegd. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, omdat de voorlopige voorziening is toegewezen op basis van de contra-expertise die de verzoeker heeft laten verrichten. De proceskosten zijn vastgesteld op € 875,-.
De uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, voorzieningenrechter, en mr. K.H.M.M. Otten, griffier. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, zoals bepaald in artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).