ECLI:NL:RBDHA:2024:4044
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening tijdelijke bescherming Oekraïense verzoeker
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, een Oekraïense burger, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming zou eindigen na 4 maart 2024. De verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij zijn tijdelijke bescherming en de bijbehorende voorzieningen kan behouden tijdens de behandeling van zijn beroep.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er sprake is van onverwijlde spoed, omdat het eindigen van de tijdelijke bescherming betekent dat de verzoeker geen aanspraak meer kan maken op de rechten die verbonden zijn aan zijn status. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen, omdat het belang van de verzoeker om de voorzieningen te behouden zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris om deze onmiddellijk te beëindigen.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die zijn vastgesteld op € 875. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van griffier mr. S.D.C.J. Verheezen, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.