ECLI:NL:RBDHA:2024:4047
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening tijdelijke bescherming Oekraïense verzoeker
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Oekraïense verzoeker. De verzoeker had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming zou eindigen na 4 maart 2024. De verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat hij zijn tijdelijke bescherming en de bijbehorende voorzieningen zou kunnen behouden tijdens de behandeling van zijn beroep.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van onverwijlde spoed, omdat het eindigen van de tijdelijke bescherming zou betekenen dat de verzoeker geen aanspraak meer kon maken op de rechten die verbonden zijn aan zijn status. De voorzieningenrechter weegt het belang van de verzoeker om de voorzieningen te behouden zwaarder dan het belang van de staatssecretaris om deze onmiddellijk te beëindigen. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en het bestreden besluit geschorst totdat er uitspraak is gedaan op het beroep.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die zijn vastgesteld op € 875. Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van de griffier mr. S.D.C.J. Verheezen, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.