ECLI:NL:RBDHA:2024:4071

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
23/3189
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie kinderopvangtoeslag en terugvordering openstaande schuld

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2024, in de zaak tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen, wordt het beroep van eiseres tegen de vastgestelde compensatie over de toeslagjaren 2010, 2011 en 2012 beoordeeld. Eiseres had een openstaande schuld van € 6.191 aan kinderopvangtoeslag, die administratief was verwijderd. De rechtbank oordeelt dat deze schuld in mindering moet worden gebracht op het compensatiebedrag, waardoor eiseres niet in aanmerking komt voor compensatie van dit bedrag. De rechtbank heeft het beroep op 26 januari 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van verweerder. Verweerder had de compensatie voor de genoemde jaren vastgesteld op € 54.728, na een eerdere vaststelling van € 51.571. Eiseres betwistte de zorgvuldigheid van het bestreden besluit en voerde aan dat de openstaande schuld ten onrechte in mindering was gebracht.

De rechtbank concludeert dat verweerder zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en voldoende uitleg heeft gegeven over de afboeking van de schuld. Eiseres heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de juistheid van de berekeningen van verweerder in twijfel trekken. De rechtbank oordeelt dat de openstaande schuld van € 6.191 niet gecompenseerd kan worden, omdat deze niet door eiseres is voldaan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3189

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. S.V. Hendriksen),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. [gemachtigde 1] en mr. [gemachtigde 2]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de door verweerder vastgestelde compensatie over de toeslagjaren 2010, 2011, 2012.
1.1.
In het primaire besluit van 17 november 2021 heeft verweerder de compensatie voor deze jaren vastgesteld op een bedrag van € 51.571. Met het bestreden besluit van 30 maart 2023 heeft verweerder de compensatie verhoogd met € 3.157 tot een bedrag van € 54.728.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 26 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder. Ter zitting heeft de rechtbank de verdere behandeling van de zaak aangehouden om verweerder in de gelegenheid de stellen een schriftelijke toelichting te geven op de geldende afboekingsregels en of de betalingen van eiseres in overeenstemming met die regels zijn afgeboekt.
1.3.
Verweerder heeft op 8 februari 2024 een schriftelijke reactie ingediend.
1.4.
Eiseres heeft hier bij brief van 21 februari 2024 op gereageerd.
1.5.
De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft op 1 april 2021 een verzoek ingediend om herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag. Na een beoordeling van de situatie van eiseres heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres in aanmerking komt voor een compensatiebedrag van € 51.571. De bezwaarschriftenadviescommissie (bac) heeft verweerder geadviseerd het bezwaar deels gegrond te verklaren en het betaalde rentebedrag aan te passen, alsmede de startdatum waarover de immateriële schade moet worden vergoed. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, de immateriële schade opnieuw berekend, een hogere rentevergoeding toegekend en een aanvullende vergoeding van 1%. Het totale compensatiebedrag is vastgesteld op € 54.728.
Wat vinden eiseres en verweerder in beroep?
3. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Zij heeft tijdens de hoorzitting een voorgestelde betalingsregeling voor de toeslagen en diverse bankafschriften overgelegd. Hieruit volgt dat er een betalingsregeling is afgesloten en dat er een bedrag van € 29.793 aan kinderopvangtoeslagen is terugbetaald aan verweerder. Deze betalingen zijn voor een groot deel niet genoemd op de lijsten van het Landelijk Incasso Centrum (LIC). Het kan niet zo zijn dat een bedrag van € 6.191 niet is terugbetaald. Dit bedrag had bij de berekening van de totale compensatie niet in mindering gebracht mogen worden. Verweerder heeft het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd door in dat kader enkel te verwijzen naar de juistheid van de systemen.
4. Verweerder stelt dat het bestreden besluit op zorgvuldige wijze en gemotiveerd tot stand is gekomen. De LIC-lijsten kloppen. Het bedrag van € 6.191 aan kinderopvangtoeslag is teruggevorderd van eiseres maar niet door haar terugbetaald. De openstaande schuld is administratief verwijderd. Over dit bedrag wordt echter geen compensatie toegekend. Dit zou immers een dubbele compensatie opleveren.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Er is recht op compensatie als vast is komen te staan dat kinderopvangtoeslag ten onrechte is stopgezet of teruggevorderd in een specifiek jaar omdat vooringenomen is gehandeld. Niet in geschil is dat eiseres voor de jaren 2010, 2011 en 2012 recht op compensatie heeft.
6. Op grond van artikel 2.3, eerste lid, onder a, van de Wet hersteloperatie toeslagen moet op het compensatiebedrag in mindering worden gebracht een nog niet betaald bedrag van de terugvordering van kinderopvangtoeslag.
7.
Verweerder heeft op het compensatiebedrag een bedrag van € 6.191 in mindering gebracht. Verweerder heeft aangegeven dat de hoogte van het bedrag is berekend met de gegevens van het LIC. Tijdens de bezwaarprocedure is inzage verschaft in de LIC betaal- en verrekenoverzichten. Verweerder heeft naar aanleiding van de hoorzitting van de bac nadere informatie opgevraagd bij het LIC over de schuld van € 6.191. De conclusie van het LIC is toegelicht in de schriftelijke reacties van de Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) aan de bac van 17 augustus 2022 en 15 december 2022. In het advies van de bac aan de UHT van 7 maart 2023 heeft de bac vastgesteld dat het bedrag van € 6.191 een openstaande schuld is die administratief is verwijderd. De bac schrijft verder dat eiseres, omdat zij de schuld niet heeft voldaan, niet in aanmerking komt voor compensatie hiervan.
8. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de gang van zaken zoals hiervoor weergegeven dat verweerder zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en voldoende uitleg aan eiseres heeft gegeven. Verweerder kan in beginsel uitgaan van de berekeningen van het LIC. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten naar voren gebracht die maken dat verweerder niet kon uitgaan van de gegevens van het LIC. De namens eiseres overgelegde bankafschriften geven hiervoor geen aanleiding. Uit deze bankafschriften volgt weliswaar dat eiseres in de periode van 24 mei 2016 tot en met
3 mei 2018 24 termijnen van € 529 heeft betaald maar niet dat deze termijnen volledig zijn afgeboekt van de kinderopvangtoeslagschuld. Uit de LIC lijsten volgt dat deze bedragen ook zijn afgeboekt op vorderingen op eiseres vanwege zorgtoeslag, huurtoeslag, kindgebondenbudget en motorrijtuigenbelasting.
9. Ter zitting heeft eiseres nog aangevoerd dat haar betalingen zijn afgeboekt op de verkeerde schulden. Volgens eiseres mochten deze bedragen alleen worden afgeboekt van de schulden die zijn vermeld op de na de zitting toegestuurde betalingsregeling van
10 mei 2016 en dan – zo begrijpt de rechtbank – in volgorde van de bestaansduur van de schulden (de oudste eerst).
10. De rechtbank is van oordeel dat deze stelling niet kan afdoen aan het gegeven dat de schuld van € 6.191 niet is voldaan door eiseres. Zoals hiervoor onder 6. is overwogen brengt dit enkele feit mee dat dit bedrag niet wordt gecompenseerd. Daarnaast is eiseres door de afboeking van haar betalingen op andere schulden niet financieel benadeeld. Als dit niet was gebeurd had zij immers de afgeboekte schulden moeten betalen. Ook moet worden aangenomen dat eiseres er al veel eerder van op de hoogte was dat haar betalingen (ook) van andere schulden zijn afgeboekt. Niet gesteld of gebleken is dat zij destijds haar bezwaren daartegen heeft geuit.
11. Nu eiseres geen andere gronden tegen de berekening van verweerder heeft aangevoerd, gaat de rechtbank uit van de juistheid van het bedrag van € 54.728.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Habetian, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.