ECLI:NL:RBDHA:2024:4130

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
C/09/598469 / FA RK 20-5920
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van omgang tussen vader en minderjarige in het belang van de minderjarige

Op 26 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak betreffende de omgang tussen een vader en zijn minderjarige dochter. De vader had sinds maart 2020 geen echt contact meer gehad met zijn dochter, en de rechtbank moest beoordelen of omgang in het belang van de minderjarige was. De moeder had niet voldaan aan de opdracht van de rechtbank om omgangsbegeleiding te regelen, wat leidde tot de beslissing om de vader omgang te ontzeggen. De rechtbank oordeelde dat de minderjarige, die binnenkort tien jaar wordt, al lange tijd geen contact met haar vader had gehad en dat dit niet in haar belang was. De rechtbank nam in overweging dat de minderjarige aangaf de videomomenten met haar vader saai te vinden en dat zij behoefte had aan rust. De rechtbank concludeerde dat het stopzetten van contact met de vader noodzakelijk was om de minderjarige de ruimte te geven om alles wat er is gebeurd een plek te geven. De vader erkende zijn strafbare gedrag, maar de rechtbank vond het belangrijker dat de minderjarige in haar eigen tempo kon omgaan met de situatie. De rechtbank besloot dat omgang of enig ander contact met de vader op dat moment in strijd was met de zwaarwegende belangen van de minderjarige. De beschikking werd gegeven door rechter H.C.L. Vreugdenhil, die tevens kinderrechter is, en werd uitgesproken op de openbare zitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 20-5920
Zaaknummer: C/09/598469
Datum beschikking: 26 maart 2024

Omgang

Beschikking op het op 27 augustus 2020 ingekomen verzoek van:

[de moeder] ,

de moeder,
en
[de stiefvader] ,
de stiefvader,
wonende te [plaats 1] ,
advocaat: mr. R.W.S. Nijman te Oegstgeest.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vader] ,

de vader,
wonende te [plaats 2] ,
advocaat: mr. M.W. Kuiper te ’s-Gravenhage.

Procedure

Bij beschikking van 7 juni 2022 (verbeterd bij beschikking van 25 november 2022) van deze rechtbank is:
  • de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot een nader onderzoek door het NIFP of een andere, onafhankelijke, organisatie;
  • bepaald dat voortaan [de stiefvader] , geboren op [geboortedatum 1] 1988 te [plaats 3] , samen met de moeder belast is met het gezag over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 2] 2014 in [plaats 2] ;
  • de geslachtsnaam van [minderjarige] gewijzigd in die zin dat de geslachtsnaam zal zijn ‘ [geslachtsnaam] ’;
  • ten aanzien van de omgangsregeling bepaald dat partijen zich dienen aan te melden bij Cardea voor omgangsbegeleiding en dat partijen de rechtbank vóór na te melden pro forma datum dienen te berichten over het verloop van de begeleide omgang, waarbij zij verslaglegging van de omgangsbegeleiding dienen in te brengen, en waarbij zij de rechtbank dienen aan te geven wat de volgens hen gewenste voortgang van de procedure is, met inachtneming van hetgeen in het lichaam van deze beschikking is opgenomen over de skypecontacten tussen de vader en [minderjarige] ;
  • iedere verdere beslissing ten aanzien van de definitieve omgang aangehouden tot 15 juni 2023 pro forma.
De vader is in beroep gekomen van deze beschikking omdat hij zich niet kon vinden in de beslissingen van de rechtbank over het gezag en de wijziging van de achternaam. Het gerechtshof heeft de beschikking van de rechtbank bij uitspraak van 21 juni 2023 bekrachtigd.
De rechtbank heeft opnieuw kennis genomen van de stukken, waaronder thans ook (voor zover van belang):
- het F9-formulier van 11 mei 2023, van de vader;
- het F9-formulier van 31 mei 2023, met bijlagen, van de moeder;
- het F9-formulier van 5 oktober 2023, met bijlagen, van de moeder;
- het F9-formulier 12 oktober 2023, met bijlage, van de vader;
- het F9-formulier van 30 november 2023, met bijlage van de vader;
- een e-mailbericht van 16 februari 2024, met als bijlage een brief van [minderjarige] ;
- een F9-formulier van 19 februari 2024, met bijlagen, van de vader;
- een F9-formulier van 22 februari 2024, met bijlagen, van de vader;
- een F9-formulier van 26 februari 2024, met bijlage, van de moeder.
Op 27 februari 2024 is de behandeling op de zitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de moeder en de stiefvader met hun advocaat alsmede de vader met zijn advocaat. Door de advocaat van de moeder en stiefvader zijn pleitnotities overgelegd.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft alles wat in de vorige beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Aan de orde is dus nog het verzoek van de vader om een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen.
In de eerdere zittingen en in de beschikkingen van deze rechtbank en het hof is al veel gezegd en geschreven over de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat er sinds ongeveer maart 2020 geen echt - de rechtbank bedoelt: niet via een scherm - contact is geweest tussen [minderjarige] en de vader. De rechtbank acht deze omstandigheden daarom voldoende besproken.
Waar het om gaat is het antwoord op de vraag of omgang met de vader op dit moment in het belang is van [minderjarige] . De rechtbank merkt daarbij op dat zij oog heeft voor de belangen van de vader en die van de moeder en de stiefvader, maar dat die belangen bij de overweging over wat het beste is voor [minderjarige] van secundair belang zijn. Kort gezegd: het gaat om [minderjarige] .
In haar beoordeling betrekt de rechtbank het volgende.
De rechtbank heeft in haar beschikking van 7 juni 2022 bepaald dat partijen zich dienen aan te melden bij Cardea voor omgangsbegeleiding. Uit de stukken en wat op de zitting is besproken blijkt dat partijen zich hebben aangemeld en op een wachtlijst zijn geplaatst.
In de tussentijd speelde het hoger beroep. Dat heeft tot ontwikkelingen tussen partijen geleid en zijn weerslag gehad op [minderjarige] . Immers, opnieuw hebben partijen hun standpunten toegelicht en die van elkaar bestreden, is de communicatie tussen hen over [minderjarige] tijdens die procedure (voorzichtig gezegd) niet verbeterd - zoals ook uit de beschikking van het hof blijkt - en [minderjarige] heeft met de voorzitter van het hof gesproken en het hof een brief gestuurd om haar kant van de zaak toe te lichten. Het hof beschikte, als gezegd, op 21 juni 2023.
In oktober en november 2023 hebben partijen elk een intakegesprek bij Cardea gehad. Wat in dit gesprek is besproken heeft ertoe geleid dat de moeder heeft afgezien van voortzetting van het traject bij Cardea.
De moeder heeft gesteld dat zij dat niet meer wilde omdat zij merkte dat [minderjarige] weerstand liet zien tegen contact met haar vader, wat volgens de moeder door Cardea als contra-indicatie voor begeleide omgang geldt. Er zouden verder, nog steeds volgens de moeder, geen goede veiligheidsafspraken te maken zijn - zij verwijst hiervoor naar het raadsrapport - en de moeder en stiefvader stellen nog steeds geconfronteerd te worden met negatief gedrag van de vader en zijn partner door het sturen van dreigende en intimiderende e-mailberichten, het laten bezorgen van pakketten voor [minderjarige] en het langsturen van onbekende personen bij de woning van de moeder en stiefvader. Dat laatste is ook na de beschikking van het hof nog (minstens) een keer gebeurd.
De vader wil zijn dochter graag zien. Hij stelt dat het contact met beeldbellen moeilijk is en dat [minderjarige] dan niet vrij is met hem te spreken. Zij wordt volgens de vader continu in de gaten gehouden. Hij wil alsnog zo snel mogelijk starten met de begeleide omgang bij Cardea. Voorts stelt hij dat hij gewerkt heeft aan de adviezen die de Raad voor de Kinderbescherming hem heeft gegeven en dat hij weet wat het effect van de detentie op [minderjarige] kan zijn.
De rechtbank stelt vast dat de moeder niet aan de opdracht van de rechtbank om door middel van omgangsbegeleiding het contact tussen de vader en [minderjarige] te herstellen heeft voldaan. De vraag is of de rechtbank de opdracht moet geven dat alsnog te doen. Dat doet de rechtbank niet. Sterker, de rechtbank zal de vader omgang met [minderjarige] ontzeggen.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Het draait allemaal om [minderjarige] die volgende maand tien jaar wordt. Zij heeft haar vader al lang niet in het echt gezien en dat komt niet door haar, niet door de moeder of de stiefvader, maar door de vader. Ten overstaan van de rechtbank erkent de vader zijn strafbare gedrag, maar met [minderjarige] heeft hij er nooit over kunnen praten. Dat hij dat niet via videobellen wil doen, daarvoor heeft de rechtbank begrip, maar ook dat is het rechtstreekse gevolg van zijn eigen gedrag. Wachten tot hij (onbegeleide) omgang heeft om het haar dan te vertellen duurt te lang, omdat [minderjarige] weet dat haar vader gedetineerd is geweest en ook ongeveer weet waarvoor. Daar komt bij dat [minderjarige] in haar brief schrijft dat zij de videomomenten saai vindt en dat zij wil dat er door de rechtbank naar haar geluisterd wordt. De rechtbank is van oordeel dat van [minderjarige] in de tussentijd niet kan worden gevraagd, met het oog op eventuele onbegeleide omgang op termijn, door te gaan met die videobelmomenten.
Juridisch gezegd, onder verwijzing naar artikel 1:377a, leden 2 en 3, van het Burgerlijk Wetboek, komt de rechtbank tot het oordeel dat uit wat tijdens de procedure uit de stukken naar voren is gekomen en uit wat op de zitting is besproken, omgang of enig ander contact met de vader op dit moment anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] . De rechtbank heeft de overtuiging dat het stopzetten van het opstarten van contact met de vader en
ookhet stopzetten van de videobelcontacten, rust zal brengen voor [minderjarige] . Dat is wat [minderjarige] nodig heeft zodat zij in haar eigen tempo, zonder druk, alles wat er is gebeurd een plekje kan geven en zij – naar de rechtbank hoopt – te zijner tijd op haar eigen manier contact kan hebben met haar vader. De moeder en stiefvader hebben aangegeven dat zij, op het moment dat [minderjarige] aangeeft dat zij contact wil met haar vader, in welke vorm dan ook, [minderjarige] daarin zullen ondersteunen.
Rust ontstaat ook omdat de terugkerende videobelmomenten leiden tot spanningen bij [minderjarige] en daardoor in het gezin waarin zij leeft. Zij wil niet, en dat heeft zijn weerslag op de relatie met haar moeder en stiefvader. Dat zij van hen niet mag videobellen, of daarin niet vrij is, zoals de vader stelt, is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank wijst in dit verband op het verslag van een medewerker van ‘Jeugdteams Leidse regio’, die vier videobelmomenten heeft geobserveerd bij [minderjarige] thuis.
De rechtbank merkt op dat vanaf de aanhouding en de veroordeling van de vader in de strafzaak vanaf 2018 de moeder en de stiefvader werkelijk alles gedaan hebben wat van hen verwacht mag worden: zij hebben de deur voor de vader naar [minderjarige] steeds, tot op de dag van vandaag, opengehouden. Dat heeft aan hen gekost en daarvoor verdienen zij waardering. Dat de vader dat niet voldoende vindt is voorstelbaar, maar niet terecht.
Uiteraard begrijpt de rechtbank dat de vader omgang wil met zijn dochter. De vader moet echter begrijpen dat het belangrijker is dat hij zorgt voor rust in het leven van [minderjarige] . Daar hoort ook bij dat zijn partner noch iemand anders namens hem langs gaat bij de woning van de moeder en de stiefvader om daar (bijvoorbeeld) iets voor [minderjarige] af te geven. Dat moet de vader niet (laten) doen. Dat geeft onrust.
De rechtbank heeft overwogen een bijzonder curator aan te stellen, maar ziet daarvan af omdat zij dat, in het licht van de rust die zo snel mogelijk moet ontstaan, onwenselijk vindt.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

De rechtbank:
ontzegt de vader met ingang van heden omgang met [minderjarige] [geslachtsnaam] , geboren op [geboortedatum 2] 2014 te [plaats 2] ;
wijst af het meer of anders verzochte;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.L. Vreugdenhil, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. P. Hillebrand als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 26 maart 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!