ECLI:NL:RBDHA:2024:4144
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening tijdelijke bescherming Oekraïne
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker uit Oekraïne. De verzoeker had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming was geëindigd na 4 maart 2024. De verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat hij zijn tijdelijke bescherming en de bijbehorende voorzieningen kon behouden tijdens de behandeling van zijn beroep.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming, zoals vastgesteld in het bestreden besluit, betekende dat de verzoeker na 4 maart 2024 geen aanspraak meer kon maken op de rechten die verbonden zijn aan de status van tijdelijk beschermde. De voorzieningenrechter concludeerde dat er sprake was van onverwijlde spoed, aangezien het beroep niet kon worden afgehandeld voordat de tijdelijke beschermingsstatus van de verzoeker eindigde. Het belang van de verzoeker om de voorzieningen te behouden, woog zwaarder dan het belang van de staatssecretaris om deze onmiddellijk te beëindigen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en het bestreden besluit geschorst totdat er uitspraak is gedaan op het beroep. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 875. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, in aanwezigheid van de griffier mr. S.D.C.J. Verheezen, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.