ECLI:NL:RBDHA:2024:4150
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toewijzing van proceskostenvergoeding na intrekking asielberoep
In deze zaak heeft verzoeker op 20 november 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 23 juli 2022 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 6 maart 2024 de asielaanvraag van verzoeker ingewilligd. Na deze beslissing heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. In dit geval heeft de staatssecretaris niet tijdig beslist op de aanvraag van verzoeker en heeft hij deze aanvraag ingewilligd terwijl er een beroep aanhangig was. Dit betekent dat de staatssecretaris geheel aan het beroep van verzoeker tegemoet is gekomen.
De rechtbank heeft het verzoek van verzoeker om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen. De kosten zijn vastgesteld op € 437,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank heeft de wegingsfactor 'licht' toegepast, aangezien het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.