ECLI:NL:RBDHA:2024:4163

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
NL24.9594
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en discriminatoire staandehouding in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die de Italiaanse nationaliteit heeft, werd op 5 maart 2024 aangehouden en op 6 maart 2024 in bewaring gesteld. Eiser voerde aan dat zijn staandehouding onrechtmatig was, omdat deze discriminatoir zou zijn en dat de wettelijke termijn van zes uur voor ophouding was overschreden. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de verbalisanten gerechtigd waren om eiser staande te houden op basis van een melding van een mogelijke diefstal. Eiser heeft niet kunnen onderbouwen dat er sprake was van discriminatie.

De rechtbank oordeelde verder dat de termijn van de vreemdelingenrechtelijke ophouding pas begint op het moment dat de vreemdeling op de plaats van verhoor aankomt, en niet op het moment van aanhouding. Eiser werd op 5 maart 2024 om 21:10 uur overgebracht naar het Bureau Vreemdelingenpolitie, waar hij binnen de wettelijke termijn van zes uur in bewaring werd gesteld. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd, omdat er voldoende gronden waren om aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.9594

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. Y.M. Schrevelius),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen R. de Martis. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Italiaanse nationaliteit te hebben.
Voortraject
2. Eiser voert aan dat hij op een onrechtmatige wijze is staande gehouden omdat sprake is geweest van een discriminatoire staandehouding. Volgens eiser probeerde zijn vriend zijn eigen fiets mee te nemen, omdat hij de sleutel was vergeten. Eiser stond daar alleen bij en had daar verder niks mee te maken. Eiser vindt dat hij wordt gediscrimineerd door de politie en dat dit dan ook de reden was voor zijn staandehouding. Verder meent eiser dat de ophouding te lang heeft geduurd. Eiser is op 5 maart 2024 om 11:40 uur aangehouden. Vervolgens is op 6 maart 2024 om 11:05 uur de maatregel van bewaring aan eiser opgelegd. Eiser is 9 uur en 35 minuten opgehouden en daarmee is de wettelijke termijn van zes uur overschreden. Tot slot voert eiser aan dat hij op onjuiste grondslag is opgehouden. Hij was immers bekend bij de politie. Eiser is daarom van mening dat de ophouding op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw moest plaatsvinden. Dit alles maakt de maatregel onrechtmatig.
3. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank constateert dat uit het proces-verbaal van bevindingen van 5 maart 2024 blijkt dat de8 verbalisanten in kwestie hebben gereageerd op een melding van het Operationeel Centrum Rotterdam, dat er twee mannen bezig waren om een fiets weg te nemen aan de [Adres]. De melder zag dat de mannen met een tang aan het rommelen waren bij een zwarte fiets met blauwe letters. Een vermoeden van een diefstal was voor de verbalisanten aanleiding eiser staande te houden. [2] Voor zover eiser aanvoert dat er sprake zou zijn van een discriminatoire staandehouding, heeft eiser dit niet onderbouwd en is dit ook op geen enkele wijze gebleken. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de verbalisanten zonder meer gerechtigd waren eiser staande te houden. Gelet hierop is sprake van een strafrechtelijke aanleiding, die niet ter toetsing voorligt aan de bestuursrechter. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Voorts mag een vreemdeling op grond van artikel 50, tweede en derde lid, van de Vw niet langer dan zes uren worden opgehouden. Uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek in het dossier blijkt dat eiser - na zijn heenzending uit strafrechtelijke detentie – is overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor, te weten het Bureau Vreemdelingenpolitie te Capelle aan den IJssel, waar hij op 5 maart 2024 om 21:10 uur aankwam. Uit vaste jurisprudentie volgt dat de termijn van de vreemdelingrechtelijke ophouding een aanvang neemt op het moment dat de vreemdeling is aangekomen op de plaats bestemd voor verhoor [3] en niet het moment van de aanhouding zoals eiser suggereert. Uit de maatregel van bewaring blijkt vervolgens dat eiser op 6 maart 2024 om 11:05 uur in bewaring is gesteld. Dit betekent dat eiser binnen de voorgeschreven termijn van zes uur in bewaring is gesteld. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Tot slot is niet in geschil dat eiser niet beschikt over identiteitsdocumenten. Uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek blijkt dat de identiteit van eiser bij overname niet onmiddellijk kon worden vastgesteld, omdat eiser niet in het bezit was van identiteitsdocumenten. Daarom was ook concreet onderzoek nodig ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie van eiser. Zo is hij onderzocht aan zijn kleding en lichaam en heeft onderzoek plaatsgevonden in de systemen en registers. Uit het proces-verbaal wordt voldoende duidelijk waarom de AVIM [4] heeft gesteld dat de identiteit van eiser niet onmiddellijk vastgesteld kon worden. [5] Verweerder heeft dan ook terecht artikel 50, tweede lid, van de Vw toegepast als grondslag voor de ophouding.
Maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Als zware gronden [6] staan in de maatregel vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
En als lichte gronden [7] staan in de maatregel vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist. De gronden 3a, 3b, 3c en 3i zijn feitelijk juist en reeds voldoende om een risico aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Ambtshalve toets [8]
8. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 311, eerste lid, aanhef en onder sub 4 en 5 ,van het Wetboek van Strafrecht.
3.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 januari 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AH9607.
4.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
5.Zie pagina 2 van het proces-verbaal ophouding en onderzoek (M105-A) van 28 februari 2024.
6.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
7.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
8.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.