ECLI:NL:RBDHA:2024:4211
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-tijdig beslissen op visumaanvraag kort verblijf
In deze zaak heeft verzoekster op 4 december 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar bezwaar tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een visum voor kort verblijf. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 23 januari 2024 het bezwaar van verzoekster kennelijk ongegrond verklaard. Verzoekster heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank kan besluiten om het bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten. Aangezien verweerder niet tijdig op het bezwaar heeft beslist en alsnog een besluit heeft genomen, is verweerder gedeeltelijk tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster.
De rechtbank heeft het verzoek van verzoekster als kennelijk gegrond toegewezen. Verweerder moet de door verzoekster betaalde griffierechten van € 184 vergoeden. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die zijn vastgesteld op € 437,50 voor de door een derde verleende rechtsbijstand. De rechtbank heeft de wegingsfactor 'licht' toegepast, omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.