ECLI:NL:RBDHA:2024:4215

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
NL24.9764
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 26 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 9 februari 2024 op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. F.H. Bruggink, heeft beroep aangetekend tegen de rechtmatigheid van deze maatregel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. J. Kaikai, heeft een voortgangsrapportage overgelegd waaruit blijkt dat de asielaanvraag van eiser nog in behandeling is.

De rechtbank heeft op 19 maart 2024 de zaak behandeld en concludeert dat het beroep ongegrond is. De rechtbank oordeelt dat het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is, omdat de wettelijke beslistermijn voor de asielaanvraag nog niet is verstreken. Eiser heeft aangevoerd dat hij detentieongeschikt is vanwege psychische klachten, maar de rechtbank heeft in eerdere uitspraken vastgesteld dat hij niet detentieongeschikt is. De staatssecretaris heeft voldoende gemotiveerd dat de overplaatsing naar het Centrum voor Transculturele Psychiatrie (CTP) Veldzicht gerechtvaardigd was.

De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over de geschiktheid van het CTP Veldzicht voor de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser stelde dat de inrichting niet voldeed aan de eisen van de Terugkeerrichtlijn, maar de rechtbank oordeelt dat het CTP Veldzicht als een speciale inrichting kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat er geen grond is om te oordelen dat de staatssecretaris in strijd heeft gehandeld met de wetgeving. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.9764

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 9 februari 2024.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 26 februari 2024. [1]
1.2.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring was niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
5. Uit de uitspraak van 26 februari 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 20 februari 2024) van de maatregel rechtmatig is.
Is de voortduring van de inbewaringstelling rechtmatig?
6. Eiser voert aan dat de schending van de wettelijk termijn, als bedoeld in artikel 59b, tweede lid van de Vw 2000, nabij is en de voortduring van de maatregel daarom onrechtmatig wordt. Uit de voortgangsrapportage volgt niet dat de asielaanvraag van eiser wordt behandeld. De maatregel van bewaring dateert van 9 februari 2024. Er moet daarom vóór 22 maart 2024 worden beslist op de asielaanvraag van eiser.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt daarbij voorop dat ten tijde van het sluiten van dit onderzoek de wettelijke beslistermijn voor het nemen van een besluit op de asielaanvraag nog niet is verstreken. Op de zitting heeft de gemachtigde van de staatssecretaris de verwachting uitgesproken dat tijdig op de asielaanvraag van eiser zal worden beslist en dat er geen reden is om daaraan te twijfelen. Uit het dossier blijkt dat de staatssecretaris op 23 februari 2024 het voornemen heeft kenbaar gemaakt om de asielaanvraag af te wijzen. Uit de voortgangsrapportage van 8 maart 2024 volgt verder dat er een asielgehoor heeft plaatsgevonden op 21 februari 2024. In het gestelde ziet de rechtbank dan ook geen grond om de maatregel onrechtmatig te achten.
Had de staatssecretaris kunnen volstaan met een lichter middel?
7. Eiser voert aan dat de staatssecretaris een lichter middel had moeten toepassen, omdat hij detentieongeschikt is. Eiser heeft namelijk psychische klachten. Verder heeft de staatssecretaris niet de noodzaak tot overplaatsing naar het Centrum voor Transculturele Psychiatrie (CTP) Veldzicht gemotiveerd. Dit maakt dat inbewaringstelling onrechtmatig.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In de uitspraak van 26 februari 2024 heeft de rechtbank overwogen dat eiser niet detentieongeschikt is en om die reden van bewaring moet worden afgezien. Verder blijkt uit de zich onder de gedingstukken bevindende ordemaatregel voldoende dat de staatssecretaris redenen had om eiser over te plaatsen naar het CTP Veldzicht. In de eerder opgelegde ordemaatregel staat namelijk dat de maatregel werd opgelegd vanwege de gemoedstoestand van eiser, het medische advies en verbale agressie naar personeel. De staatssecretaris heeft dus met tussenkomst van medici besloten over de overplaatsing naar het CTP Veldzicht. Op de zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat eiser op 15 maart 2024 weer is overgeplaatst naar het detentiecentrum Rotterdam. De staatssecretaris heeft daarom in het gestelde geen reden hoeven te zien om een lichter middel op te leggen dan de maatregel van bewaring.
Mocht de maatregel van bewaring ten uitvoer worden gelegd in het CTP Veldzicht?
8. Eiser voert aan dat het CTP Veldzicht ongeschikt is voor de tenuitvoerlegging van vreemdelingenbewaring. De wijze van de tenuitvoerlegging van de maatregel voldoet niet aan de eisen zoals bedoeld in artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn. [2] Door de maatregel (deels) ten uitvoer te leggen in voornoemde inrichting handelt de staatssecretaris dan ook in strijd met artikel 5.4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Op de zitting heeft de gemachtigde aangevoerd dat hem geen rechtspraak bekend is, waaruit anders zou volgen.
8.1.
De staatssecretaris heeft het betoog van eiser bestreden en heeft op de zitting gewezen op uitspraken van deze rechtbank (zp. Zwolle) van 24 mei 2023 [3] en (zp. Amsterdam) van 19 november 2019 [4] waarin is aangegeven dat het CTP Veldzicht als een speciale inrichting als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn kan worden aangemerkt.
8.2.
Het betoog dat het CTP Veldzicht geen speciale inrichting is in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn, slaagt niet. Deze rechtbank en zittingsplaats is eerder tot een gelijkluidend oordeel gekomen [5] , waarbij onder meer een toelichting van een sociotherapeut van CTC Veldzicht is betrokken. Ook in de nu voorliggende zaak heeft de gemachtigde van de staatssecretaris op de zitting toegelicht dat strafrechtelijk gedetineerden in het CTP Veldzicht worden gescheiden van de vreemdelingen in bewaring. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te oordelen dat de staatssecretaris in strijd heeft gehandeld met artikel 5.4 van het Vb 2000. Eiser heeft verder geen concrete omstandigheden aangevoerd waarom het CTP Veldzicht niet kan worden aangemerkt als een speciale inrichting.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
9. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [6]

Conclusie

10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 26 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:2274.
2.Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven.
3.Rb. Den Haag (zp. Zwolle) 24 mei 2023, zaaknummers: NL23.14109 en NL23.14477 (niet gepubliceerd).
4.Rb. Den Haag (zp. Amsterdam) 19 november 2019, zaaknummers: NL19.26026 en NL19.26072 (niet gepubliceerd).
5.Rb Den Haag (zp. Arnhem) 22 november 2022 zaaknummer NL22.22381 (niet gepubliceerd)
6.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.