ECLI:NL:RBDHA:2024:4221

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
NL24.5198 en NL24.5199
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser, die stelt dat Duitsland verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag. Eiser, die de Nigeriaanse nationaliteit heeft, betoogt dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM, vanwege structurele tekortkomingen in de Duitse asiel- en opvangprocedure. Eiser heeft echter geen bewijsstukken overgelegd die zijn stellingen onderbouwen.

De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat er in Duitsland sprake is van dergelijke tekortkomingen. De rechtbank concludeert dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet verplicht was om onderzoek te doen naar de huidige situatie in Duitsland, aangezien de Duitse autoriteiten hebben toegezegd de asielaanvraag van eiser te behandelen volgens de Europese asielrichtlijnen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een met het EVRM en het Handvest strijdige behandeling.

De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van B.C.N. van Slingerland, griffier. De beslissing is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot verzet binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL.24.5198 en NL24.5199
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. H.L.M. Janssen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 12 februari 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1995. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser betoogt dat er in Duitsland sprake is van structurele tekortkomingen in de asiel- en opvangprocedure en dat hij bij overdracht door Duitsland een reële kans loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest [2] en artikel 3 van het EVRM [3] . Eiser meent ook dat hij het risico loopt op indirect refoulement naar Nigeria, omdat zijn leven daar door zijn homoseksualiteit gevaar loopt. Bovendien stelt eiser dat verweerder geen recent onderzoek heeft verricht naar de Duitse opvang en dat hij ten onrechte niet is gehoord. Het feit dat eiser niet verscheen op uitnodigingen van de IND, komt door overmacht. Daarnaast verzoekt eiser verweerder om zijn asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening. Hiertoe voert eiser aan dat hij mentaal uitgeput is door de verschrikkingen die hij heeft ondergaan tijdens zijn reis naar Nederland.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank overweegt dat het in beginsel aan eiser is om aannemelijk te maken dat er in Duitsland sprake is van structurele tekortkomingen in de asiel- en opvangprocedure. Eiser heeft geen documenten overgelegd waaruit dit blijkt. Mocht eiser desalniettemin problemen ondervinden dan is niet op voorhand aannemelijk dat klagen hierover bij de Duitse autoriteiten voor eiser onmogelijk of zinloos is. Verweerder hoefde geen onderzoek naar de huidige stand van zaken binnen de Duitse opvang te verrichten, omdat de Duitse autoriteiten met het aanvaarden van het overnameverzoek hebben toegezegd dat zij de asielaanvraag van eiser zullen behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder uitgaan van deze toezegging. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn geval niet mag.
6. Voorts heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Dat eiser aangeeft een risico te lopen op indirect refoulement, maakt dit oordeel niet anders. Duitsland heeft namelijk met het claimakkoord expliciet gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiser in behandeling wordt genomen met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen. Dat betekent ook dat verweerder ervan uit mag gaan dat geen uitzetting naar het land van herkomst in strijd met het verbod van refoulement zal plaatsvinden. Verder verwijst de rechtbank naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023 [4] , waarin - kort gezegd - werd geoordeeld dat de rechtbank zich niet mag uitlaten over mogelijk indirect refoulement als zij al heeft geconcludeerd dat er van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Ook is niet gebleken dat eiser geen bescherming kan vragen van de Duitse autoriteiten of dat de Duitse autoriteiten eiser niet willen helpen.
7. Verder mocht verweerder van eiser verwachten dat hij zich bij verhindering zou afmelden voor het gehoor. Overigens is niet gebleken dat eiser door het achterwege laten van het gehoor in zijn belangen is geschaad. Hierbij is van belang dat eiser in de zienswijze en in beroep de gelegenheid heeft gehad zijn persoonlijke omstandigheden naar voren te brengen.
8. Tot slot heeft verweerder in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de behandeling van de asielaanvraag van eiser met toepassing van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken. Hierbij mocht verweerder zich op het standpunt stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgezien van overdracht aan Duitsland wegens onevenredige hardheid. Eiser heeft ook geen stukken overgelegd die zijn stellingen onderbouwen.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
6. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [5] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
7. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van B.C.N. van Slingerland, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.ECLI:EU:C:2023:934.
5.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.