ECLI:NL:RBDHA:2024:4221
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser, die stelt dat Duitsland verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag. Eiser, die de Nigeriaanse nationaliteit heeft, betoogt dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM, vanwege structurele tekortkomingen in de Duitse asiel- en opvangprocedure. Eiser heeft echter geen bewijsstukken overgelegd die zijn stellingen onderbouwen.
De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat er in Duitsland sprake is van dergelijke tekortkomingen. De rechtbank concludeert dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet verplicht was om onderzoek te doen naar de huidige situatie in Duitsland, aangezien de Duitse autoriteiten hebben toegezegd de asielaanvraag van eiser te behandelen volgens de Europese asielrichtlijnen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een met het EVRM en het Handvest strijdige behandeling.
De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van B.C.N. van Slingerland, griffier. De beslissing is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot verzet binnen zes weken na verzending van de uitspraak.