ECLI:NL:RBDHA:2024:4227

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
NL24.6350
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een asielaanvraag en de rol van correcties en aanvullingen in de besluitvorming

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had op 2 februari 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris op 13 februari 2024 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep op 18 maart 2024, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet verschijnen, terwijl de staatssecretaris vertegenwoordigd is.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de correcties en aanvullingen van eiser niet op de juiste wijze heeft betrokken in de besluitvorming. Eiser had aangevoerd dat de correcties tijdig waren ingediend en dat de staatssecretaris ten onrechte stelde dat deze te laat waren. De rechtbank constateert dat de staatssecretaris niet adequaat heeft gereageerd op de correctie van de leeftijd van de dochter van eiser, wat leidt tot een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek in het bestreden besluit.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, waarbij de staatssecretaris wordt opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,00. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en de noodzaak om alle relevante informatie van de aanvrager in overweging te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.6350

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.J. Janse)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 2 februari 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 13 februari 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft in Marokko een relatie gekregen met een minderjarig meisje en zij is zwanger van hem geraakt. De familie van het meisje heeft hem aangeklaagd, waarna eiser tot drie jaar gevangenisstraf is veroordeeld. In de gevangenis is eiser door twee ooms van het meisje, die vastzaten vanwege drugsdelicten, lastig gevallen. Ook na zijn vrijlating bleef de familie van zijn ex-vriendin eiser het leven zuur maken door hem uit te schelden, te bedreigen en éénmaal met een mes te steken. Eiser heeft aangifte bij de politie gedaan. Deze nam de aangifte wel op, maar ondernam geen actie. Omdat de bedreigingen hem te veel werden, heeft eiser Marokko verlaten.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Problemen met de familie van de ex-vriendin;
3. De gevangenisstraf;
4. Eisers economische situatie.
De staatssecretaris gaat in deze procedure uit van de door eiser verstrekte persoonsgegevens aan. De problemen met de familie van zijn ex-vriendin worden door de staatssecretaris niet gevolgd, omdat eiser ongeloofwaardig heeft verklaard over de leeftijd van zijn dochter. Hierdoor wordt geen geloof gehecht aan zijn verklaringen over de gestelde relatie en daarmee ook niet aan de problemen met de familie die daar het gevolg van waren. De gevangenisstraf wordt niet geloofwaardig geacht, omdat eiser hiervan geen documenten heeft overgelegd en omdat de problemen met de familie van zijn ex-vriendin niet geloofwaardig worden geacht. Voorts wordt eiser tegengeworpen dat hij verschillende verklaringen heeft afgelegd over het moment van zijn uitreis. Ten aanzien van eisers economische situatie wordt overwogen dat deze verklaringen geen raakvlak hebben met het Vluchtelingenverdrag.
Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank constateert dat tussen partijen niet ter discussie staat dat Marokko kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst. Er bestaat daarom een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Marokko geen internationale bescherming nodig hebben. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn individuele geval anders ligt.
Correcties en aanvullingen
7. Eiser heeft in de gronden van beroep allereerst aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte stelt dat de correcties en aanvullingen te laat zijn ingediend. Nu dit niet het geval is, had de staatssecretaris in het bestreden besluit de correctie van de leeftijd van de dochter dienen te volgen. Eiser heeft verklaard dat zij drie jaar is, terwijl zij op dit moment zes jaar oud is. Eiser begreep tijdens het gehoor echter dat om haar leeftijd op het moment van zijn vertrek werd gevraagd.
8. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de correcties en aanvullingen niet binnen de termijn zijn ingediend. De correcties en aanvullingen hadden op 9 februari 2024 ingediend moeten worden. Dit is echter pas op 11 februari 2024 gebeurd. Dat deze daarom niet zijn meegenomen met het opstellen van het voornemen is, aldus de staatssecretaris, niet aan hem toe te rekenen maar aan eiser. Derhalve is er geen sprake van onzorgvuldigheid. Bovendien zijn de correcties en aanvullingen volgens de staatssecretaris bij de besluitvorming en de totstandkoming van het bestreden besluit alsnog betrokken.
9. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het feit dat het voornemen is uitgebracht voordat de correcties en aanvullingen waren ingebracht de besluitvorming onzorgvuldig maakt. Overeenkomstig werkinstructie 2021/14 brengt de staatssecretaris op dag 5 van een procedure in spoor 2 het voornemen uit en kan de gemachtigde op die dag correcties en aanvullingen indienen. Dit betekent dat in de praktijk de correcties en aanvullingen meestal pas worden ingebracht nadat het voornemen is uitgebracht. Aan deze correcties een aanvullingen dient de staatssecretaris echter nog steeds dezelfde waarde te hechten als wanneer deze voor het voornemen waren ingebracht. Dit neemt niet weg dat, de vreemdeling niet ‘zomaar’ verklaringen kan terugdraaien. Hij zal met een aannemelijke verklaring moeten komen, waarom de verklaringen gecorrigeerd worden. De correcties en aanvullingen worden samen met de zienswijze meegewogen in het besluit.
9.1.
De rechtbank constateert dat ook in onderhavige zaak de correcties en aanvullingen na het voornemen zijn ingebracht. Dit maakt dat de staatssecretaris daar bij het opstellen van het voornemen geen rekening mee heeft kunnen houden, maar deze dient te betrekken bij de beoordeling in het bestreden besluit. De rechtbank stelt vast, zoals ook door de gemachtigde van de staatssecretaris ter zitting is toegegeven, dat dit niet is gebeurd. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris niet aangegeven of de correctie van de leeftijd van de dochter wel of niet wordt gevolgd en zich evenmin uitgelaten over wat dit voor gevolgen heeft voor het bestreden besluit. Dat de staatssecretaris vervolgens in het bestreden besluit aanvoert dat ongeloofwaardig wordt geacht dat eiser zijn dochter nog heeft gezien voor het vertrek, doet, nog afgezien van het feit dat het eerst in het bestreden besluit en derhalve te laat wordt tegengeworpen, niet af aan het feit dat de staatssecretaris zich ten onrechte niet heeft uitgelaten over de correctie van de leeftijd van de dochter. Reeds hierom kan het bestreden besluit niet in stand blijven vanwege een zorgvuldigheidsgebrek en een motiveringsgebrek. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens
strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. De staatssecretaris zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond.
11. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand vast op
€ 875,00 (1 punt voor het indienen van het beroepsschrift met een waarde per punt van
€ 875,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.