ECLI:NL:RBDHA:2024:4251

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
NL24.5916
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.L.M. Steinebach - de Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

Op 27 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiseres en haar minderjarige kinderen tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank beoordeelt het beroep van eisers tegen het besluit van de staatssecretaris om hun aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. Dit besluit is genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Duitsland als verantwoordelijk land is aangewezen voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft op 7 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eisers als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

Eisers hebben aangevoerd dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de zwangerschap van eiseres, die uitgerekend is op een datum in 2024. Volgens de Werkinstructie 2023/12 zou een uitzetting per vliegtuig niet plaatsvinden in de zes weken voor en na de bevalling. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat de vraag of eiseres kan reizen, geen rol speelt in de beoordeling van de verantwoordelijkheidsvraag onder de Dublinverordening. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het besluit van de staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen, in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5916

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

mede namens de minderjarigen
[eiser 1] ,v-nummer: 294.214.0713
[eiser 2], v-nummer: 294.214.2423
[eiser 3], v-nummer: 294.214.1631
[eiser 4], v-nummer: 294.213.9563
samen: eisers
(gemachtigde: mr. C.G.J.M. Lucassen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 15 februari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de voorlopige voorziening hangende het beroep van eisers, [1] op 7 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Heeft de staatssecretaris het besluit voldoende zorgvuldig genomen?
5. Eisers voeren aan dat de staatssecretaris bij het nemen van het bestreden besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de zwangerschap van eiseres en daarmee in strijd heeft gehandeld met de Werkinstructie (WI) 2023/12. Eiseres is zwanger en zij is uitgerekend op [datum] 2024. Volgens de WI 2023/12 blijft een uitzetting per vliegtuig achterwege tijdens een periode van zes weken vóór tot zes weken na de bevalling en wordt de overdracht in samenspraak met “de keten” gepland en bekeken. [3] Het is onduidelijk of de overdracht per vliegtuig of over land gaat plaatsvinden en/of de Dienst Terugkeer & Vertrek op de hoogte is van de zwangerschap van eiseres. Er heeft echter geen samenspraak plaatsgevonden met de gemachtigde van eiseres over de mogelijkheid tot overdracht. Het bestreden besluit is volgens eisers daarom onzorgvuldig voorbereid. Door de ophanden zijnde overdracht aan Duitsland en de onduidelijkheid daarover ervaart eiseres stress, waardoor zij bang is dat zij hierdoor te vroeg zal gaan bevallen.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat in deze Dublinprocedure alleen wordt bepaald welke lidstaat verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van het verzoek om internationale bescherming. De vraag of eiseres kan reizen, speelt in deze beoordeling in beginsel geen rol. Aan deze vraag wordt pas toegekomen bij de voorbereiding van een overdracht aan Duitsland. Door eisers is niet bestreden dat Duitsland de verantwoordelijke lidstaat is.
Voor wat betreft de feitelijke overdracht heeft de staatssecretaris op de zitting gesteld dat de overdracht naar Duitsland over land zal plaatsvinden op [datum] 2024 en dat is ruim 6 weken na de uitgerekende datum van eiseres. Tot die tijd zal eiseres niet worden geconfronteerd met uitzettingshandelingen. Dit houdt in dat eiseres kan bevallen in Nederland en pas ruim zes weken na de uitgerekende bevallingsdatum aan Duitsland overgedragen zal worden. Dat het besluit niet in samenspraak met de gemachtigde van eiseres is genomen en de mogelijkheid tot overdracht niet met haar is besproken, leidt niet tot een onzorgvuldig besluit. Het bespreken van de (mogelijkheid tot) feitelijke overdracht is geen vereiste voor het nemen van een overdrachtsbesluit. Het feit dat de staatssecretaris volgens eisers in strijd met de WI 2023/12 heeft gehandeld door de overdracht zonder tussenkomst van hun gemachtigde te plannen, kan daarom niet raken aan de zorgvuldigheid van het overdrachtsbesluit.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach - de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer: NL24.5917.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Eiseres wijst op de WI 2023/12, p. 22.