ECLI:NL:RBDHA:2024:429

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
NL23.39662
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
  • R. de Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag afgewezen wegens gebrek aan procesbelang na vertrek van eiser met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 13 december 2023 de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel afgewezen, omdat deze kennelijk ongegrond was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 5 januari 2024 met onbekende bestemming is vertrokken en dat zijn gemachtigde niet op de hoogte was van zijn verblijfplaats. De gemachtigde heeft bovendien aangegeven niet op de zitting van 18 januari 2024 te zullen verschijnen en verzocht om op de stukken uitspraak te doen.

De rechtbank heeft vervolgens besloten dat er geen zitting nodig was, omdat zowel de eiser als de verweerder niet aanwezig waren en geen procesbelang meer bestond. De rechtbank heeft zich gebaseerd op vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat als een vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder de autoriteiten te informeren, er in beginsel van uit wordt gegaan dat deze vreemdeling geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk had verzocht. Gezien de omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat de eiser geen procesbelang meer had en heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep. Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan binnen een week na bekendmaking een hogerberoepschrift indienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39662

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J. Oosterhof),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2023 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid van de Vw [1] 2000 juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Vw 2000. Daarbij is ook bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en evenmin voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw 2000. Daarnaast is aan eiser medegedeeld dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten evenals dat een inreisverbod voor de duur van twee jaar wordt opgelegd.
Eiser heeft tegen het beroep ingesteld. Tevens heeft eiser een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening [2] . Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.
Op 8 januari 2024 heeft verweerder stukken in het digitale dossier geüpload waaruit blijkt dat eiser op 5 januari 2024 met onbekende bestemming is vertrokken.
De gemachtigde van eiser heeft via een bericht in het digitale dossier desgevraagd aangegeven dat zij niet op de hoogte is van de verblijfsplaats van eiser en ook dat eiser niet is verschenen op een op 8 januari 2024 met haar geplande afspraak. Verder heeft eisers gemachtigde aangegeven niet op de zitting van 18 januari 2024 te zullen verschijnen en de rechtbank verzocht om op de stukken uitspraak te doen.
Nu ook verweerder, nadat hij is gewezen op zijn recht ter zitting te worden gehoord, niet heeft verklaard dat hij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat een zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek op 16 januari 2024 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep.
2. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [3] volgt dat wanneer een vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder verweerder te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel van uit wordt gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk verzochte bescherming in Nederland. Dit is alleen anders als de vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat de vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt.
3. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde heeft aangegeven dat zij niet bekend is met eisers verblijfplaats en dat eiser evenmin is verschenen op een geplande afspraak met haar. Onder deze omstandigheden neemt de rechtbank aan dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en dat hij geen prijs meer stelt op de door hem verzochte bescherming en op een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. In lijn met de vaste jurisprudentie is de rechtbank van oordeel dat eiser gelet op het voorgaande geen procesbelang heeft.
4. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet.
2.NL23.39663.
3.Uitspraak van de Afdeling van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579.