ECLI:NL:RBDHA:2024:4293

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
NL24.7894, AWB 24/3129, NL24.7892 en AWB 24/3131
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van vrijheidsbeperkingen opgelegd aan een asielzoeker in het kader van de Vreemdelingenwet

Op 27 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin een asielzoeker, eiser, beroep heeft ingesteld tegen besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft de plaatsing van eiser in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) en de oplegging van een maatregel van beperking van de vrijheid. Eiser, van Turkse nationaliteit, was eerder in de opvang van het COa en had zich schuldig gemaakt aan meerdere incidenten, waaronder agressief gedrag en bedreigingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het COa terecht heeft besloten om eiser in de HTL te plaatsen, gezien de ernst van zijn gedragingen en de impact daarvan op de veiligheid van anderen. Eiser had op 15 februari 2024 de HTL vrijwillig verlaten, maar meldde zich op 16 februari 2024 opnieuw aan voor opvang. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde maatregelen proportioneel waren en dat er geen gronden waren om de besluiten van het COa en de staatssecretaris te vernietigen. Eiser had geen bezwaarschrift ingediend tegen de feitelijke handelingen, waardoor de rechtbank geen aanleiding zag om de staatssecretaris en het COa te veroordelen in de proceskosten. De beroepen van eiser zijn ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.7894, AWB 24/3129, NL24.7892 en AWB 24/3131

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Turkse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), het COa,

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 7 februari 2024 heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het bestreden besluit 1).
Bij besluit van 8 februari 2024 heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (hierna: het bestreden besluit 2).
Eiser heeft op 15 februari 2024 de HTL vrijwillig verlaten en afgezien van opvang bij het COa. Vervolgens heeft eiser zich op 16 februari 2024 weer gemeld voor opvang.
Bij besluit van 19 februari 2024 heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Rva 2005 te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het bestreden besluit 3).
Bij besluit van 19 februari 2024 heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vw 2000 (hierna: het bestreden besluit 4).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het beroep tegen bestreden besluit 1 staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 24/3129. Het beroep tegen bestreden besluit 2 staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.7894.
Het beroep tegen bestreden besluit 3 staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 24/3131. Het beroep tegen bestreden besluit 4 staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.7892.
Het COa en de staatssecretaris hebben verweerschriften ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 22 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser, de staatssecretaris en het COa hebben zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In het bestreden besluit 1 heeft het COa besloten om eiser met ingang van 7 februari 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door het COa is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen met een zeer grote impact.
1.1.
Eiser verblijft sinds 22 maart 2023 in de opvang van het COa en is meerdere malen negatief in beeld geweest bij het COa. Zo heeft eiser meerdere incidenten veroorzaakt, waaronder agressie en geweld tegen personen non-verbaal, agressie en geweld tegen personen verbaal, agressie en geweld tegen personen fysiek en het zesmaal overtreden van de huisregels. Het COa heeft in het licht van deze gebeurtenissen een ROV01 opgelegd, twee correctiegesprekken gevoerd, twee keer een ROV6 opgelegd en geprobeerd om een traject van intensieve begeleiding (IBO) op te starten. Deze gebeurtenissen worden door eiser niet bestreden.
1.2.
Op 14 december 2023 heeft er een incident plaatsgevonden waarbij eiser heeft gedreigd mensen te zullen onthoofden. Eiser heeft een medewerker van het COa bedreigd en is aangehouden door de politie. De uitspraken van eiser waarin hij kenbaar maakt mensen te willen vermoorden zijn door het COa aangemerkt als uitspraken met een zeer grote impact. Omdat eiser blijft volharden in onacceptabel en agressief gedrag, en om de veiligheid op de reguliere locatie te waarborgen heeft het COa besloten om eiser in de HTL op te nemen.
2. In het bestreden besluit 2 heeft de staatssecretaris een maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 8 februari 2024 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. De staatssecretaris heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het bestreden besluit 1, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. De staatssecretaris is niet gebleken van omstandigheden om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
Standpunten van partijen
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij door de bij het incident betrokken COa-medewerker, die ook de Turkse taal machtig is, is uitgescholden en dat deze COa-medewerker hierbij eiser en diens moeder heeft beledigd. Eiser heeft hierop gereageerd richting de COa-medewerker. Dat eiser zijn frustratie uit over het feit dat hij is uitgescholden en beledigd, is ‘niet netjes’ maar wel begrijpelijk. Hieraan gaat de beschikking voorbij en tegen deze achtergrond is plaatsing in de HTL een te zware bestraffing.
3.1.
Voorts merkt eiser op dat hij al op 6 februari 2024 in de HTL is geplaatst terwijl het bestreden besluit 1 dateert van 7 februari 2024 en het bestreden besluit 2 van 8 februari 2024. Eiser heeft daarom twee dagen in de HTL verbleven zonder dat daaraan een plaatsingsbeschikking alsmede een maatregel van vrijheidsbeperking ten grondslag lag. Nu de staatssecretaris reeds schadevergoeding heeft aangeboden voor de periode dat eiser zonder titel in zijn vrijheid is beperkt, verzoekt eiser enkel nog om vergoeding van de proceskosten.
4. Het COa stelt zich op het standpunt dat het feit dat eiser stelt te zijn uitgescholden door een COa-medewerker hem nog niet het recht geeft om zich zo agressief tegenover deze COa-medewerker te gedragen. Nu er geen contra-indicaties op eiser van toepassing zijn en nu het incident conform paragraaf 4 van het maatregelenbeleid terecht is aangemerkt als een incident met zeer grote impact, is de HTL-maatregel proportioneel en passend.
4.1.
De staatssecretaris verzoekt de rechtbank om het beroep tegen het bestreden besluit 2 niet-ontvankelijk te verklaren nu eiser geen gronden van beroep heeft ingediend. Daarnaast stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat de proceskosten van eiser niet vergoed hoeven te worden nu de aangeboden schadevergoeding ziet op het zonder titel in zijn vrijheid beperkt worden van eiser, dit een feitelijke handeling betreft in de zin van art. 73, derde lid, Vw 2000 en daarmee geen onderdeel is van de maatregelen die voor liggen ter toetsing. Eiser had daartegen volgens de staatssecretaris eerst ingevolge artikel 7:1 van de Awb bezwaar moeten maken. Dat de staatssecretaris een pragmatische afhandeling van de door eiser geleden schade kiest en ambtshalve een schadevergoeding aanbiedt voor de periode dat eiser zonder plaatsingsbesluit en vrijheidsbeperkende maatregel in de HTL is geplaatst en in zijn vrijheid is beperkt maakt niet dat de feitelijke handeling daardoor binnen de omvang van het onderhavige geschil valt.
Oordeel rechtbank ten aanzien van het bestreden besluit 1
5. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het COa ten onrechte voorbij is gegaan aan het feit dat eiser stelt te zijn uitgescholden door de COa-medewerker. De gebeurtenissen an sich worden door eiser niet bestreden. Verder heeft het COa zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat uit de verslaglegging niet blijkt dat eiser door de medewerker is uitgescholden en dat dit bovendien, wanneer dit wel het geval was geweest, het gedrag van eiser niet kan rechtvaardigen. Nu eiser heeft gedreigd mensen te onthoofden, welk dreigement niet door eiser is bestreden, heeft het COa het incident terecht aangemerkt als een incident met een zeer grote impact en is de maatregel proportioneel. Het COa heeft zich bovendien terecht op het standpunt gesteld dat er zich eerder incidenten hebben voorgedaan waarbij sprake was van ontoelaatbaar gedrag en agressie tegen personen. De eerder aan eiser opgelegde maatregelen, waaronder correctiegesprekken en ROV-maatregelen, hebben echter geen positieve gedragsverandering bij eiser teweeggebracht.
5.1.
De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond.
Oordeel rechtbank ten aanzien van het bestreden besluit 2
6.1.
De rechtbank ziet daarnaast geen aanleiding om het beroep tegen het bestreden besluit 2 niet-ontvankelijk te verklaren. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiser in de gronden van beroep stelt dat hij zonder titel in zijn vrijheid is beperkt; eiser heeft dus wel degelijk een grond tegen het bestreden besluit 2 ingediend. Deze grond slaagt echter niet, gelet op wat hiervoor is overwogen.
6.2.
De rechtbank oordeelt dat - nu het bestreden besluit 2 voor wat betreft de motivering verwijst naar het bestreden besluit 1, dit besluit rechtmatig wordt geacht en nu eiser ook anderzijds geen beroepsgronden naar voren heeft gebracht die leiden tot het oordeel dat de vrijheidsbeperkende maatregel onrechtmatig is opgelegd - het beroep tegen laatstgenoemde maatregel niet slaagt.
6.3.
De rechtbank ziet voorts geen aanknopingspunten om de staatssecretaris en het COa te veroordelen in een vergoeding van de proceskosten ten aanzien van het enkele dagen zonder titel beperkt hebben van de vrijheid van eiser. Door de staatssecretaris wordt in dit verband terecht gesteld dat tegen deze feitelijke handeling als bedoeld in art. 72, derde lid, van de Vw 2000 eerst bezwaar moet worden gemaakt. Vast staat dat eiser geen bezwaarschrift heeft ingediend, zodat de vraag of de bezwaarprocedure kan worden overgeslagen hier niet aan de orde is. Dit alles betekent dat deze kwestie buiten de omvang van dit geding valt.
Oordeel rechtbank ten aanzien van bestreden besluiten 3 en 4
7. De rechtbank stelt vast dat de bestreden besluiten 3 en 4 voor wat betreft de motivering identiek zijn aan de bestreden besluiten 1 en 2. Nu eiser tegen de besluiten 3 en 4 dezelfde beroepsgronden heeft aangevoerd dan de gronden tegen de bestreden besluiten 1 en 2, oordeelt de rechtbank, onder verwijzing naar al wat hiervoor is overwogen, dat deze gronden in dit verband evenmin slagen.
Conclusie
8. De beroepen zijn ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, op 27 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 3, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft de beroepen tegen de bestreden besluiten 2 en 4, staat geen rechtsmiddel open.