Op 25 januari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetprocedure van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 21 november 2023. De opposant had beroep ingesteld omdat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig had beslist op zijn bezwaarschrift. De rechtbank had in de eerdere uitspraak het beroep gegrond verklaard, maar zonder zitting te houden, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In de verzetprocedure werd beoordeeld of de eerdere uitspraak in stand kon blijven.
De opposant stelde dat de uitspraak van 21 november 2023 onjuist was, omdat de Staatssecretaris op 15 november 2023 alsnog een beschikking had genomen. Deze beschikking was op 20 november 2023 naar de opposant gestuurd, met de vraag of hij het beroep wilde intrekken of voortzetten. De opposant had hierop gereageerd, maar was het niet eens met de beschikking. De rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraak niet klopte, omdat deze niet had meegenomen dat er inmiddels een beschikking was genomen.
De rechtbank verklaarde het verzet gegrond, wat betekende dat de eerdere uitspraak verviel. De rechtbank zal de behandeling van het beroep, dat ook betrekking heeft op de alsnog genomen beschikking, voortzetten. Daarnaast werd de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld in de proceskosten van de opposant, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak werd gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, in aanwezigheid van griffier P.W. Hogenbirk, en is openbaar uitgesproken op 25 januari 2024.