ECLI:NL:RBDHA:2024:438

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
SGR 23/2509
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na verzekeringsgeneeskundig onderzoek en bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser, die als trailerchauffeur werkte, had zich op 16 juli 2020 arbeidsongeschikt gemeld vanwege gezondheidsklachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 7 juni 2022, heeft het Uwv op 22 augustus 2022 een uitkering geweigerd. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 8 januari 2024 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. Hij betoogde dat zijn psychische klachten onvoldoende waren meegewogen en dat er aanleiding was voor nader onderzoek. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat het Uwv zijn besluiten heeft gebaseerd op zorgvuldige medische en arbeidskundige rapporten. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen en dat de medische onderzoeken adequaat waren uitgevoerd.

De rechtbank concludeerde dat eiser op de datum in geding minder dan 35% arbeidsongeschikt was geschat, waardoor de weigering van de WIA-uitkering terecht was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2509

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Verspaandonk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Procesverloop

Bij besluit van 22 augustus 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 23 augustus 2022 (de datum in geding) geweigerd.
Bij besluit van 2 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en nadere gronden ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2024. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is voor 32 uur per week werkzaam geweest als trailerchauffeur bij [bedrijfsnaam] B.V. Op 16 juli 2020 heeft hij zich arbeidsongeschikt gemeld voor dit werk wegens belemmerende gezondheidsklachten (jicht). Op 7 juni 2022 heeft hij een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet WIA.
2.1.
Primaire fase
Ter beoordeling van de eventuele aanspraak op een WIA-uitkering heeft een medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in een medisch onderzoeksverslag van de primaire verzekeringsarts van 19 juli 2022 en het rapport van de arbeidsdeskundige van 19 augustus 2022. De primaire verzekeringsarts heeft vastgesteld dat eiser verminderde functionele mogelijkheden heeft als gevolg van ziekte of gebrek, overeenkomstig de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 juli 2022.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens vastgesteld dat eiser niet geschikt is voor de maatgevende arbeid. Vervolgens heeft hij functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid geschat op 16,94%.
2.2.
Bezwaarfase
Bij het bestreden besluit heeft het Uwv bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Daaraan liggen ten grondslag een medisch onderzoeksverslag van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 13 februari 2023 en een rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 1 maart 2023. De verzekeringsarts b&b ziet geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. De arbeidsdeskundige b&b ziet geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de primaire arbeidsdeskundige.
Standpunten
3. Eiser betoogt dat hem ten onrechte een uitkering op grond van de Wet WIA is geweigerd, waartoe hij samengevat het volgende aanvoert. De bezwaargronden dienen als in beroep herhaald en ingelast te worden beschouwd. Het Uwv had in de al aanwezige informatie aanleiding moeten zien om nader onderzoek te verrichten. Volgens eiser staan zijn psychische klachten in de weg aan deelname aan het arbeidsproces en is daaraan lichtvaardig voorbijgegaan. Verder meent eiser dat zijn beperkingen onvolledig zijn vastgesteld. Zo zijn onder de rubrieken ‘persoonlijk functioneren’, ‘sociaal functioneren’ en ‘fysieke omgevingseisen’ volgens hem ten onrechte geen beperkingen aangenomen, terwijl onder de rubrieken ‘dynamische handelingen’ en ‘statische houdingen’ minder beperkingen zijn aangenomen dan bij zijn gesteldheid past.
4. Het Uwv handhaaft in beroep zijn eerder ingenomen standpunten.
Beoordeling
5. De rechtbank moet beoordelen of het Uwv op juiste gronden heeft geweigerd eiser een uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Het Uwv mag zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, anamnese en onderzoek door de primaire verzekeringsarts waarvan de resultaten zijn neergelegd in een medisch onderzoeksverslag, dat wat tijdens de bezwaarprocedure aan bod is gekomen en informatie van de behandelend sector. Ook heeft de verzekeringsarts b&b inhoudelijk gereageerd op de bezwaargronden. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft daarmee op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden.
5.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de medische bevindingen en de conclusies van de verzekeringsartsen onzorgvuldig of niet juist te achten. Er is geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de ernst van eisers klachten is onderschat. Zijn klachten zijn in het medisch onderzoek erkend en hebben geleid tot het opnemen van diverse beperkingen in de FML. Het is niet medisch objectief gebleken dat eiser hiermee tekort is gedaan. Zoals blijkt uit het dossier – en door eiser ter zitting uitdrukkelijk is bevestigd – heeft hij geen aanvullende (medische) informatie in het geding gebracht die ziet op de datum in geding op basis waarvan twijfel over de beoordeling van zijn lichamelijke en/of psychische klachten door de verzekeringsartsen had kunnen ontstaan. Eiser heeft zijn stelling dat in de FML onder meer rubrieken beperkingen hadden moeten worden aangenomen en dat de wel aangenomen beperkingen niet ver genoeg gaan gelet op zijn gesteldheid, op geen enkele wijze onderbouwd.
5.4.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het Uwv in de al aanwezige informatie aanleiding had moeten zien tot het verrichten van nader onderzoek. De al aanwezige (medische) informatie is door de verzekeringsartsen immers kenbaar betrokken bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in de primaire fase en in bezwaar, terwijl eiser ook niet heeft toegelicht waarom die informatie volgens hem tot een nader onderzoek had moeten leiden en waarop een nader onderzoek zich had moeten richten.
5.5.
De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn stelling dat aan zijn psychische klachten lichtvaardig voorbij is gegaan. De primaire verzekeringsarts is in de medische overwegingen van het rapport van 19 juli 2022 (pagina 7) kenbaar ingegaan op de psychische klachten van eiser. In bezwaar heeft eiser aangevoerd dat hij begin 2022 rondliep met suïcidale gedachten en zich op dit moment depressief en onbegrepen voelt, maar de verzekeringsarts b&b heeft onweersproken gesteld dat dit op de datum in geding niet meer aan de orde was. Ook op de bezwaargrond dat de psychische belastbaarheid van eiser verkeerd is ingeschat, is de verzekeringsarts b&b gemotiveerd ingegaan door te overwegen dat die claim niet door medische feiten wordt ondersteund; er is geen psychiatrie, wat volgens de verzekeringsarts b&b in lijn is met de afwezigheid van het gebruik van medicatie, intensieve behandelingen of een indicatie voor een opname (pagina 3 van het medisch rapport van 13 februari 2023).
5.6.
Tot slot overweegt de rechtbank dat het Uwv in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op de gronden van bezwaar. Voor zover eiser in beroep niet concretiseert waarom de gemotiveerde weerlegging van de bezwaargronden in het bestreden besluit volgens hem onjuist of onvolledig is, leidt de enkele herhaling van de bezwaargronden in beroep niet tot het oordeel dat het bestreden besluit ontoereikend is gemotiveerd.
5.7.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de medische component van het bestreden besluit voldoende zorgvuldig is voorbereid en toereikend is gemotiveerd. Tot slot stelt de rechtbank vast dat eiser geen gronden heeft aangevoerd die specifiek zien op de arbeidsdeskundige beoordeling. Uitgaande van de juistheid van de FML, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding tot twijfel aan de geschiktheid van de geduide functies en juistheid van het arbeidsongeschiktheidspercentage. Nu eiser op de datum in geding minder dan 35% arbeidsongeschikt is geschat, heeft het Uwv eiser op juiste gronden geweigerd een WIA-uitkering toe te kennen.
Conclusie
6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond.
Proceskosten
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)
Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA dient de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is gebaseerd te worden op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
Artikel 2. De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling
1. De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling, bedoeld in de WAO, de Waz en de hoofdstukken 2 en 3 van de Wajong, de beoordeling van duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben als bedoeld in de hoofdstukken 1a, 2 en 3, van de Wajong, de beoordeling van het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in de ZW en de beoordeling van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid of de mate van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid, bedoeld in de Wet WIA, worden gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidsdeskundig onderzoek.
2 Van het arbeidsdeskundig onderzoek kan worden afgezien:
gedurende de periode waarin uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene geen benutbare mogelijkheden heeft;
indien uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene benutbare mogelijkheden heeft maar dat hij die mogelijkheden naar verwachting binnen drie maanden zal verliezen, en dit verlies in een verzekeringsgeneeskundig onderzoek wordt vastgesteld;
indien uit verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene benutbare mogelijkheden heeft maar dat hij wegens zijn terminale ziekte een zodanig slechte levensverwachting heeft dat hij die mogelijkheden naar verwachting binnen afzienbare termijn zal verliezen, en dit verlies in een verzekeringsgeneeskundig onderzoek wordt vastgesteld;
indien uit verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene zodanig wisselend belastbaar is voor arbeid dat betrokkene geen benutbare mogelijkheden heeft.
3 Indien uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene geen benutbare mogelijkheden heeft maar betrokkene die mogelijkheden naar verwachting na verloop van een periode wel zal hebben, vindt na verloop van die periode opnieuw een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaats.
4 Het wisselend belastbaar zijn voor arbeid, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, wordt ten minste drie maal in een verzekeringsgeneeskundig onderzoek vastgesteld.
5 Benutbare mogelijkheden als bedoeld in het tweede tot en met het vierde lid zijn alleen dan niet aanwezig indien:
betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of in een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet toelating zorginstellingen die zorg verleent waarop aanspraak bestaat ingevolge de Wet langdurige zorg, met uitzondering van een inrichting waar geestelijk gestoorde delinquenten van overheidswege verpleegd worden;
betrokkene bedlegerig is;
betrokkene voor het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven dermate afhankelijk is dat hij lichamelijk niet zelfredzaam is; of
betrokkene als gevolg van een ernstige psychische stoornis in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband alsook in zijn sociale contacten, waaronder zijn werkrelaties, niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is.