ECLI:NL:RBDHA:2024:4395

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
AWB 21/5901
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw en de rol van medische adviezen in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Venezolaanse vrouw, had een verzoek ingediend om uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) vanwege medische redenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Bureau Medische Advisering (BMA) in zijn advies concludeert dat het uitblijven van medische behandeling niet leidt tot een medische noodsituatie binnen drie maanden. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Dit betekent dat de afwijzing van het verzoek om uitstel van vertrek blijft staan, omdat eiseres niet de benodigde medische informatie heeft aangeleverd die het BMA nodig heeft om een advies uit te brengen. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan eiseres toegewezen, maar het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan in het kader van de rechtsbescherming van vreemdelingen en de toepassing van het Unierecht, waarbij de rechtbank de recente beleidswijzigingen en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in overweging heeft genomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/5901 (beroep)
AWB 21/1833 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 14 februari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres/verzoekster, hierna: eiseres

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. M.R. van der Linde, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. T. Stelpstra).

Inleiding

1. In het besluit van 23 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de ambtshalve beoordeling om toepassing van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
1.1
In het besluit van 1 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.2
De rechtbank heeft het beroep en het daarmee samenhangende verzoek om een voorlopige voorziening op 22 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres, de gemachtigde van eiseres, de heer [naam] als tolk en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.
1.3
Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank op 6 juli 2022 het onderzoek heropend waarbij aan verweerder schriftelijk een aantal vragen zijn gesteld. Verweerder heeft hier op 22 juli 2022 gereageerd. Eiseres heeft op 12 augustus 2022 schriftelijk gereageerd op de standpunten van verweerder. De rechtbank heeft partijen op 24 augustus 2022 bericht de behandeling van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening aan te houden, in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen in de zaak C-69/21, X tegen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid door het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof).
1.4
Naar aanleiding van de antwoorden op de prejudiciële vragen door het Hof van 22 november 2022 [1] heeft de rechtbank partijen op 15 juni 2023 in de gelegenheid gesteld hierop te reageren, en te laten weten wat dit arrest betekent voor onderhavig beroep en verzoek om een voorlopige voorziening. Eiseres heeft hier op 11 juli 2023 een reactie op gegeven, verweerder op 12 juli 2023. De rechtbank heeft hierop op 18 juli 2023 aanleiding gezien om verweerder in de gelegenheid te stellen opnieuw advies te vragen aan het Bureau Medische Advisering (BMA).
1.5
Het BMA heeft op 13 oktober 2023 een nieuw advies uitgebracht. Verweerder heeft op 19 oktober 2023 naar aanleiding van dit advies een verweerschrift opgesteld. De rechtbank heeft eiseres op 8 november 2023 in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op dit verweerschrift. Daar heeft eiseres op 21 november 2023 gebruik van gemaakt. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens, na toestemming van partijen, op 6 december 2023 gesloten.

Overwegingen

Achtergrond
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1987 en heeft de Venezolaanse nationaliteit. Eiseres is in 2017 gediagnosticeerd met borstkanker waarvoor zij is geopereerd en aanvullend bestraling en chemotherapie heeft gehad.
2.1
Op 24 januari 2020 heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres afgewezen en haar voorlopig uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw toegekend in afwachting van een beslissing op de ambtshalve beoordeling om toepassing van dat artikel. Deze beslissing heeft verweerder op 23 maart 2021 genomen, waarna verweerder het bezwaar van eiseres daartegen op 1 oktober 2021 ongegrond heeft verklaard. Uit het BMA-advies dat aan dit besluit ten grondslag ligt, volgt dat eiseres medische klachten heeft die passen bij bijwerkingen van de aanvullende hormonale therapie en passend bij lange termijn effecten van de eerdere behandeling met chemotherapie. Er is sprake van vermoeidheid, opvliegers en verlies aan botmassa. Verder volgt uit het advies onder andere dat eiseres onder behandeling staat van een internist-oncoloog en zij aanvullende hormonale therapie krijgt. Die behandeling duurt in principe 7 tot 10 jaar. Volgens het BMA leidt het uitblijven van die hormoon behandeling niet tot een medische noodsituatie op korte termijn, maar wordt benadrukt dat het uitblijven van behandeling op (middel)lange termijn wel degelijk tot ernstige complicaties zal leiden.
2.2
Uit het bestreden besluit volgt dat verweerder van doorslaggevend belang vindt dat uit het BMA advies volgt dat het uitblijven van medische behandeling niet leidt tot een medische noodsituatie binnen 3 maanden.
2.3
Partijen zijn verdeeld over de vraag of het hanteren van een vaste termijn (van drie maanden) waarbinnen de gevolgen van het uitblijven van een medische behandeling zich moeten verwezenlijken in strijd is met het Unierecht.
Arrest X
3. Het Hof heeft in het arrest X nader geduid op welke wijze medische omstandigheden kunnen leiden tot een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM.
3.1.
Naar aanleiding van dit arrest heeft verweerder met ingang van 1 juli 2023 het beleid [2] gewijzigd. Onder een medische noodsituatie wordt nu verstaan die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een aandoening, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade. BMA zal in zijn protocol opnemen hoe hij uitleg geeft aan de medische noodsituatie tussen de drie en zes maanden, aldus verweerder. Gelet op deze wijziging van het beleid en de gevolgen daarvan voor de uitvoering van dat beleid, heeft verweerder de rechtbank laten weten dat het noodzakelijk is in deze zaak opnieuw advies aan het BMA te vragen en de behandeling van het beroep aan te houden. De rechtbank heeft dit verzoek op 18 juli 2023 gehonoreerd en heeft verweerder in de gelegenheid gesteld een nieuw BMA-advies op te vragen.
Het BMA-advies
5. Verweerder heeft eiseres op 19 juli 2023 verzocht om een ingevulde en ondertekende ‘Bijlage Toestemmingsverklaring medische Gegevens’ te overleggen. Eiseres heeft hier niet op gereageerd. Verweerder heeft eiseres vervolgens op 7 september 2023 en 11 oktober 2023 per e-mail gerappelleerd. Op 11 oktober 2023 heeft de gemachtigde van eiseres aan verweerder laten weten een reactie van deze rechtbank en zittingsplaats af te wachten en daarom geen toestemmingsverklaringen te zullen overleggen. Verweerder heeft vervolgens alsnog advies opgevraagd bij het BMA. Het BMA heeft op 13 oktober 2023 laten weten de adviesaanvraag zonder toestemmingsverklaringen niet in behandeling te kunnen nemen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres voldoende in gelegenheid is gesteld om de ontbrekende gegevens aan te leveren en dat het niet kunnen uitbrengen van advies door het BMA voor rekening en risico van eiseres dient te komen. Verweerder meent daarom dat eiseres niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek en dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten kunnen worden.
6. De rechtbank vindt dat haar brief van 18 juli 2023 aan partijen om de zaak aan te houden zodat verweerder de gelegenheid krijgt om een nieuw BMA-advies op te vragen, voldoende duidelijk is. De brief van 2 augustus 2023 van de gemachtigde van eiseres waarin is vermeld dat eiseres het niet eens is met dit besluit van de rechtbank, kan daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan afdoen. De rechtbank begrijpt dat de procedure al erg lang duurt voor eiseres, maar een nieuw BMA-advies is gelet op hetgeen onder 3.1 is overwogen noodzakelijk voor de beoordeling van de vraag of eiseres in aanmerking komt voor uitstel van vertrek. Dat eiseres meent dat er al voldoende bekend is over haar medische situatie, doet daar niet aan af. Verweerder heeft er immers terecht op gewezen dat uit arrest X en het daaruit voortvloeiende beleid volgt dat de geldigheidsduur van de voor het onderzoek noodzakelijke informatie en stukken, beperkt is. Het is daarom niet mogelijk om op basis van eerder overgelegde medische stukken actueel advies in te winnen.
7. Verweerder heeft in zijn reactie van 12 juli 2023 en 19 oktober 2023 erkend dat de motivering van het bestreden besluit in het licht van arrest X en de beleidswijziging van 1 juli 2023 het besluit niet meer kan dragen. De rechtbank volgt verweerder in dit standpunt. Gelet op de bovengenoemde gang van zaken stelt verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank echter ook terecht op het standpunt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. Dat betekent dat de afwijzing van het verzoek om uitstel van vertrek te verlenen blijft staan. Eiseres heeft de door het BMA benodigde medische informatie immers niet aangeleverd, waardoor het BMA geen advies heeft kunnen uitbrengen en verweerder daarom geen herbeoordeling met inachtneming van het beleid en het arrest X kan maken. Verweerder heeft zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat aan eiseres geen uitstel van vertrek kan worden verleend.
Conclusie
8. Het beroep is gegrond. Onder verwijzing naar overweging 7 ziet de rechtbank echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72 van de Awb in stand te laten.
9. Omdat de rechtbank op het beroep heeft beslist, is er geen reden meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres betaalde proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.625,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 1 oktober 2021;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Gall, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2024.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Voetnoten

1.Het arrest van het Hof van 22 november 2022 in de zaak X tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, met zaaknummer:C-69/21, ECLI:EU:C:2022:913 (hierna: arrest X).
2.Paragraaf A3/7.1.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000.