Op 13 maart 2024 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van beide kinderen voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] voor zes maanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van beide kinderen, vooral over [minderjarige 1], die betrokken is bij een drillrapgroep en eerder in een steekincident verwikkeld was. De ouders zijn onvoldoende in staat om de kinderen een veilige en stabiele opvoedomgeving te bieden, wat leidt tot de noodzaak van een ondertoezichtstelling.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 maart 2024 waren de moeder, haar advocaat, en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig. De vader was niet verschenen, ondanks correcte oproeping. De kinderrechter heeft gesprekken gevoerd met [minderjarige 1] en de aanwezigen hebben gereageerd op de samenvatting van zijn verhaal. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ouders de hulpverlening niet adequaat accepteren en dat de opvoedomgeving onrustig en instabiel is. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling voor een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] voor zes maanden toegewezen, met de nadruk op de noodzaak van hulpverlening en toezicht op de ontwikkeling van de kinderen.
De beschikking is mondeling gegeven en op schrift gesteld op 22 maart 2024. Hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.