ECLI:NL:RBDHA:2024:4460

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
C/09/660307 / JE RK 24-131
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van gezinsbegeleiding en omgangsregeling

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 13 maart 2024, wordt de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2021, verlengd voor de duur van een jaar. De kinderrechter oordeelt dat er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige, die sinds december 2022 geen contact heeft gehad met haar vader. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de communicatie tussen hen is verstoord, wat de ontwikkeling van de minderjarige in gevaar brengt. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling, omdat er zorgen zijn over de omgangsregeling en de ontwikkeling van de minderjarige. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders op de wachtlijst staan voor omgangsbegeleiding en dat er een plan is om de omgang tussen de vader en de minderjarige op te starten. De moeder heeft aangegeven dat zij openstaat voor verlenging van de ondertoezichtstelling, maar is niet verschenen ter zitting. De kinderrechter benadrukt het belang van contactherstel tussen de minderjarige en haar vader en roept de ouders op om actief mee te werken aan ouderschapsbemiddeling. De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten de ondertoezichtstelling te verlengen tot 21 maart 2025, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/660307 / JE RK 24-131
Datum uitspraak: 13 maart 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 23 januari 2024;
  • de e-mail van de moeder van 27 februari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 13 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de vader;
  • [naam 1] en [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.
1.3.
De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder wel juist is opgeroepen. De moeder heeft middels een e-mail haar mening met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling kenbaar gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij haar moeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 21 maart 2023 [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 21 maart 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Er zijn nog steeds zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] . De afgelopen periode is het niet gelukt om de omgang tussen de vader en [minderjarige] op te starten. De ouders staan nog steeds op de wachtlijst voor omgangsbegeleiding bij Cardea, maar zij zijn mogelijk pas in juni 2024 aan de beurt. Nu [minderjarige] de vader al sinds december 2022 niet meer heeft gezien is het van belang dat de omgang zo snel mogelijk wordt opgestart. Daarom zal in de tussentijd de jeugdbeschermer met een begeleider van de moeder de omgang gaan begeleiden. De eerste omgangsmomenten staan gepland, met een rustige opbouw. Daarnaast moet er gewerkt worden aan het onderlinge contact van de ouders in het belang van [minderjarige] . De gecertificeerde instelling ziet hierom waarde in ouderschapsbemiddeling, zodat de ouders in de toekomst zelfstandig de zorg voor [minderjarige] kunnen realiseren. De moeder staat echter niet open voor ouderschapsbemiddeling, omdat zij geen contact wil met de vader. De gecertificeerde instelling wil nogmaals ouderschapsbemiddeling aan de moeder voorstellen. Indien dit niet van de grond komt, zal de komende periode ingezet worden op het traject Parallel Solo Ouderschap. Gelet op het bovenstaande is een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk.

4.De standpunten

4.1.
De vader heeft geen verweer gevoerd tegen het verzochte. Ter zitting heeft hij aangegeven dat hij [minderjarige] sinds december 2022 niet meer heeft gezien en dat hij haar erg mist. De vader vindt het fijn dat de omgangsmomenten zijn ingepland, maar hij is bang dat de moeder die gaat afzeggen. Hij wil graag op een goede manier met de moeder kunnen communiceren. Hij staat daarom open voor ouderschapsbemiddeling en, mocht het nodig zijn, ook voor Parallel Solo Ouderschap.
4.2.
Middels de e-mail van 27 februari 2024 heeft de moeder te kennen gegeven dat zij graag wil dat de ondertoezichtstelling verlengd wordt. De moeder vindt het belangrijk dat de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] op een goede manier tot stand komt.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
De kinderrechter oordeelt dat er nog steeds sprake is van een ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] . Het gebrek aan contact tussen [minderjarige] en haar vader en de verstoorde verstandhouding tussen de ouders onderling brengen de ontwikkeling van [minderjarige] in gevaar.
5.3.
De kinderrechter legt aan dit oordeel het volgende ten grondslag.
Het lukt de ouders niet om met elkaar te communiceren en afspraken te maken over [minderjarige] , waardoor de vader [minderjarige] ruim een jaar niet heeft gezien. Zeker op haar jonge leeftijd is dat een hele lange tijd die gevolgen kan hebben voor de rest van haar leven. [minderjarige] heeft niet alleen haar moeder, maar evengoed haar vader nodig; niet alleen om zich evenwichtig te ontwikkelen, maar ook omdat die evenwichtige ontwikkeling vervolgens zorgt voor passende weerbaarheid. Te weinig of juist te veel weerbaar zijn, zal [minderjarige] ’s leven kunnen bemoeilijken. [minderjarige] stamt af van zowel haar moeder als haar vader. Het is belangrijk dat zij zich kan spiegelen en op basis daarvan keuzes kan maken die gaan over de manier waarop zij haar leven wil inrichten. Als [minderjarige] deze gelegenheid niet krijgt, dan kan dat ervoor zorgen dat zij niet in verbinding komt te staan met haar volledige identiteit. Wanneer zij niet in verbinding staat met haar volledige identiteit, kan het gevolg zijn dat zij moeite krijgt met het maken van keuzes die bij het leven horen. Dat is dan het gevolg van het feit dat haar ouders de rommel van hun verstoorde verstandhouding onvoldoende hebben opgeruimd. De moeder is niet ter zitting verschenen, maar de kinderrechter begrijpt uit de e-mail van de moeder dat zij zich hiervan bewust zal zijn, omdat de moeder in die e-mail aangeeft dat zij alle medewerking wil verlenen aan het herstellen van het contact tussen [minderjarige] en de vader.
5.4.
De kinderrechter geeft de ouders mee dat van groot belang is dat het contactherstel op korte termijn plaatsvindt. Een contactbreuk is alleen maar moeilijker herstelbaar naarmate die langer duurt. Ondertussen grijpen de gevolgen sterk in bij [minderjarige] ; er komt geen dag waarop dat niet meer zo is. Het is daarom hoogst noodzakelijk dat beide ouders zich actief inzetten om [minderjarige] de mogelijkheid te bieden met beide ouders contact te onderhouden. De kinderrechter wijst de ouders erop dat het voor hen allebei winst oplevert als zij nu – op dit moment – investeren in de onderlinge verhoudingen, zodat [minderjarige] haar beide ouders later dankbaar kan zijn en hen niets hoeft te verwijten. Als zij later terugkijkt, zou het voor haar niet ter discussie moeten staan dat haar beide ouders hun best hebben gedaan in haar belang.
5.5.
De ouders staan op de wachtlijst voor omgangsbegeleiding vanuit Cardea. Nu de ouders mogelijk pas in juni 2024 aan de beurt zijn, gaat de jeugdbeschermer in samenwerking met de begeleider van de moeder de omgang begeleiden. De omgangsmomenten staan gepland op 21 maart 2024, 4 april 2024, 18 april 2024, 25 april 2024 en 2 mei 2024. Gelet op bovenstaande overwegingen rekent de kinderrechter erop dat beide ouders zich aan deze afspraken houden. Het belang van [minderjarige] staat immers voorop.
5.6.
Ter zitting is gebleken dat de vader de sterke wens heeft om de verstandhouding met de moeder in het belang van [minderjarige] te verbeteren. De kinderrechter roept de moeder op om toch mee te werken aan ouderschapsbemiddeling. De kinderrechter herhaalt dat het ook in het belang is van de moeder zelf als zij dit in elk geval geprobeerd heeft. De kans bestaat dat [minderjarige] haar moeder later zal vragen of het dan echt niet anders kon. Het is winst voor de moeder als zij het toch probeert. Wanneer ouderschapsbemiddeling niet haalbaar blijkt, dan is het traject Parallel Solo Ouderschap een alternatief. Beide trajecten zullen in het kader van de ondertoezichtstelling worden onderzocht.
5.7.
De kinderrechter vindt het om bovenstaande redenen noodzakelijk dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd. Samenvattend ziet de betrokkenheid van de jeugdbeschermer enerzijds op het opstarten van de omgang tussen [minderjarige] en de vader en anderzijds op het verbeteren van de verstandhouding tussen de ouders.
5.8.
De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 21 maart 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2024 door mr. S.J. Huizenga, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. R.M. Goossen als griffier, en op schrift gesteld op 26 maart 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.